Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 651]
| |
Myn Heer, De dans van Engelen, daar gy met my van gesprooken hebt, zal, mijns bedunkens, niet raadtzaam zijn, dewijl gy de Engelen, om de val van Lucifer, een wettige reeden, met een treurigh gelaat op het tooneel laat koomen: ik heb 'er een gemaakt, die zich wonderlijker, geloof ik, voor d'oogen der aanschouwers zal vertoonen: want in deeze wordt het vervolg van 't spel, de goude en zilvere eeuw uitgebeeldt. | |
Beschrijving van de Dans achter het spel van Lucifer.Adam en Eva, van Liefde, Onnoozelheidt, Trouw en Eer gevolgt, verschijnen in 't Paradijs; hier op komt het Bedrog uit d'afgrondt rijzen, maar omheint van Welspreekentheidt, Meineedigheidt, Smeeken, Vleien, en looze laagen. zy heeft haar pruik vol slangen van 't hooft, en 't vergift in haar mondt geleit. nu komt zy met een aangezicht vol aanminnigheidt, aan Eva, dan aan Adam een schoone appel bieden: dit wordt haar door een Engel, die zich hier tussen voegt, elke reis belet. endelijk, door de vrucht bekoort, krijgt Eva d'appel en eet van 't verbooden ooft, en geeft het aan Adam, die 't zelfde doet: d'Engel vertrekt met een deerelijke zucht. het Bedrog, dartel door zulk een vervloekte zeege, volgt met wufte sprongen. 't Bedrog, vol heilloosheidt, verschuilt haar pruik vol slangen,
En barst door 't aardtrijk heen, daar zy haar kunst voor stelt.
Wie 't oog bedriegen wil rnoet zich met glans behangen.
Het vleiende Bedrog is starker dan 't Geweldt.
Zoo deedt zy 't eerste paar van 's hemels spoor afwenden.
Wie dat Godts wet verwarpt verwacht niet dan ellenden.
Terwijl Adam en Eva, die zich naakt bevinden, beezigh zijn met een hut te bouwen, vertoont zich een Engel, die de gram- | |
[pagina 652]
| |
schap afgrijselijk ten oogen uit komt blaaken: hy drijft het verleide paar door het brandende slagzwaardt, dat hy in zijn vuist heeft, uit het lusthof. Honger, Armoedt, Arbeidt, Ouderdom en Doodt voegen zich by d'eerste ballingen. de Goude eeuw wordt door d'yzere verjaagt: de Tijdt komt vaardig voor den dagh springen: hy heeft Staatzucht, Nijdigheidt, Oorlog, Roof en Moordt aan zijn zyden: na dat deeze gruwelen een poos t'zaamen gedanst hebben, verspreiden zy hen over de werreldt. Liefde, Onnoozelheidt, Trouw en Eer worden in een wolk vol starren ten hemel gevoert. Wijkt Liefde,Trouw en Eer, de plaagen zijn aan 't stijgen.
De Honger, Arbeidt en de Doodt betreeden d'aardt,
Het voedtsel is niet dan door zorg en zweet te krijgen.
De Staatzucht, Wreedtheidt, Roof, en al wat onheil baart,
Bekoomen volle macht, om 't aardtrijk t'overheeren.
De gruwlen zijn niet dan door 't schildt des deugts te keeren.
Nu koomen de Faam met haar trompet, en de Tijd met zijn seissen gewapent, op het midden van het tooneel: zy hebben Adam en Eva aan hun rechte zy; den Dag en Nacht aan de slinke. Honger, Armoedt, Arbeidt, Ouderdom en Bedrog volgen. Staatzucht, Oorlog, Moordt en Roof leeveren hun wapens aan de Faam en Tijdt. de Doodt deurschiet Adam, Eva, d'ellenden, en d'andere gruwelen: hier op geeven de Faam en Tijdt al wat zy van deeze pesten ontfangen hebben, aan de Doodt; die, om haar macht te betoonen, de Faam en Tijdt beneevens alle de anderen deurschiet. Natuur, die met haar vier dochters, Aardt, Water, Lucht en Vuur, het geweldt poogt te ontvluchten, wordt, door de Doodt, die haar hier ontmoet, bevochten. hier tusschen verschijnt er een heldere wolk, daar men een wagen uit ziet koomen, die van een Fenix voortgetrokken wordt: op deeze vertoont zich d'Eeuwigheidt: zy is in 't wit gekleedt, en behangen met eon blaauwe staatcymantel, die met starren overzaait is; haar pruik wordt van een slang, die de staart in haar bek heeft, | |
[pagina 653]
| |
omringt: zy verdelgt, door de blixem die zy in haar handt heeft, de Doodt; en zet Natuur op haar waagen, en voert haar ten hemel : de hooftstoffen verdwijnen. Elk komt zijn wapens aan de Faam en Tijdt opdraagen:
Deez' worden weeder door de Doodt in 't graf geleit.
Wat immer aassem schiep wordt door de Doodt verslaagen.
Noch moet zy zwichten voor de handt van d'Eeuwigheidt.
Deez' wordt vergeefs bestreên van d'allerstarkste krachten.
Wie geen beginsel heeft, heeft ook geen endt te wachten.
Myn Heer,
De wijzen, om op te danssen, heb ik nu droef, dan blijdt, naar d'eigenschap der gemelde persoonen, gevoegt. Uw. E. genegenste dienaar
Jan Vos. |
|