| |
| |
| |
Beschrijving der Vertooningen op de Staatcywagens,
die voor Mevrouw Hare Koninglyke Hoogheit de Princes van Oranje, &c. en Haar
Zoon Zyn Hoogheit de Prins van Oranje en Nassou, &c. door order van de Wel-Eed.
Eed. Grootachtbare Heeren Burgermeesteren der Stadt Amsterdam, in 't jaar 1660, op
de Markt vertoont zijn, en door de Stadt reden, toen Hare Doorluchtigste Hoogheden
het Raadthuis met Hare tegenwoordigheidt vereerden.
| |
| |
| |
Aan de Wel-Eed. Eed. Groot-achtbare Heeren Joan Huidekooper, Ridder, Heer van
Maarseveen, &c. Kornelis van Vlooswyk, Heer van Vlooswijk, Diemerbroek en Papenkoop, &c. Kornelis de Vlaming van Outshoorn, Ridder, Heer van Outshoorn en Gnephoek, &c. Mr. Andries de Graaf; Regeerende Burgermeesteren der Stadt Amsterdam:
En d'Ed. d'Eed. Heeren Dr. Geeraard Schaap, Heer van Kortehoef, &c. Dr. Kornelis Witsen, Oudt-Burgermeesteren en Thresaurieren der zelve Stadt; Worden de Beschrijvingen der Vertooningen op de Staatcywagens toegeëigent door
Harer Wel-Eed. Eed. Gr. Achtb. allerverplichtste dienaar Jan Vos.
| |
| |
D'eerste Staatcywaagen
Is met de wapens van de zeeven oudtste steeden der vrye Neederlanden behangen.
Neederlandt, dat niet van Engelandt, maar met Engelandt het geweldt der godtvergeete
en meineëdige schelmen heeft moeten lyden,vertoont zich hier zelf met haar
wapenstandert. De Voorzichtigheidt die zy voor haar heeft zitten, omhelst een roode
pilaar, daar een goude leeuw op staat, die in zyn rechte klaauw het zwaardt van de
Vryheidt, in de slinke de pylen van d'Eendracht vertoont. De Wakkerheidt, die haar
hooft met een helm, daar een haan op zit, bedekt, staat achter met uitgespreide
vleugels, en heeft een brandende fakkel in haar handt. Op de voorste bank ziet men de
Dapperheidt; haar helm is met een lauwerkrrans versiert: de Moedeloosheidt leit onder
haar voeten.
Het Huis van Stuart komt zich aan het Y vertoogen.
Zoo raakt men, door zyn deugdt, naa 't sterven uit zyn graf.
De Doodt heeft op de faam der Vorsten geen vermoogen.
Elk draagt haar 't erfrecht op van kroon en goude staf.
Het vrye Neêrlandt juicht nu 't Karel in mach haalen.
Een uitgelaate vreugdt is quaalyk te bepaalen.
| |
De tweede Waagen
Is 't achter-endt van beroeste harnassen, gebrooke sabels, gescheurde vaandels en
geborste trommels gemaakt; het voorste van boeken, hemelklooten, kunst-gereedtschappen en jaagtuig door een gevlochten: in 't midden staat het outaar van
d'Eendracht. op deeze vertoont zich koning Jakobus; zyn hoedt is met een olyfkrans
omringt. Geleerdtheidt, die haar hooft met starren kroont, zit voor; zy heeft een boek
van goudt in haar rechtehandt, in de slinke een scepter daar een zon op staat:
d'Eendracht, die Engelandt en Neederlandt voor zich heeft zitten, staat achter, en biedt
haar een speer dat de hoedt van Mer-
| |
| |
kuur op hangt: op 't midden ziet men twee ankers die met een slang kruislings over de
speer, daar een bondel pylen dwars over heen komt, aan elkander gebonden zyn: aan
d'einden van d'ankerstokken hangen de wapens van Engelandt en Neederlandt.
Niet loffelyker dan vereende nagebuuren.
Iakobus bindt zich aan 't vereende Neederlandt.
Door Eendracht kan men 't woên der vyanden verduuren.
De hemel gun ons weêr zoo goddelijk een bandt:
Zoo veiligt men de zeen, zoo bloeien alle steeden.
Al wat door Krijgh verwoest herstelt zich door de Vreede.
| |
De derde
Vertoont zich achter als een Cerbrus en voor als een Hydra; het midden is van distelen
en doornen gemaakt, daar men allerleie slangen en ander ongediert deur elkander in
ziet krielen. Karel Stuart, d'allergodtvruchtighste en rechtvaardigste Koning,
verschijnt op dit moordtschavot. de Staatzucht ontrukt hem de scepter. hy heeft de
Moordt, gewapent met een bijl, noch roodt van 't bloedt der onnoozelen, achter zich
staan. Geweldt, Meineedigheidt en Bedrogh, zijn beezigh, om de goude Ryxpilaar, die
voor de Koning staat, versiert met de kroonen en scepters van Engelandt, Schotlandt
en Ierlandt, te verpletten.
Hier ziet men Karels hooft berooft van goude banden:
Noch blinkt hy, door zijn deugt, veel heller dan het goudt.
Hy vindt zich in 't geweldt der woede dwingelanden.
De goedtheidt van een Vorst rnaakt bloode schelmen stout.
De Staatzucht dreigt hem, om zijn zeetel, te verdelgen.
De scepterzucht ontziet geen Koningsbloedt te zwelgen.
| |
De vierde
Is achter met een Sfinx en voort overal met wapentuig beschildert; dat met kroonen,
scepters, myters, staaven, wetboeken,
| |
| |
zeegels, en andere waardigheeden deurmengt is; maar gebrooken, geschonnen,
geplettert, gescheurt en vertreeden. De schaal van Gerechtigheidt is met bloedt
gevuldt, het zwaardt vol schaarden, en de roede aan splinters. Op deeze vertoont zich
Kromwel; hy is met het harnas van 't Geweldt gewapent. in zijn rechtehandt heeft hy
een bebloede enterbijl; in de slinke een werreldtkloot. Staatzucht, zijn naaste Raadt, zit
op d'achterste bank; haar kleedt is met goudt geborduurt; maar behangen met een
mantel die zy de Godtsdienst ontweldigt heeft: in haar rechte handt heeft zy een
standert, daar een Bybel in geschildert is: in de slinke kroonen en scepters; die, door 't
opweien van de mantel, ontdekt worden. Godsdienst, Gerechtigheidt, en Neering, zijn
de halzen, voor op de wagen, met een keeten aan elkander geslooten.
Britanje wordt verwoest door schelmen en tyrannen.
Het kroonrecht is gescheurt. de Twist is op de been.
Waar dat Geweldt verschijnt wordt alle heil verbannen.
De wreede Roovery bespringt de vrye zeen.
De Godtsdienst wordt de keel, door Staatzucht, toegetreeden.
Wie koningen vermoordt ontziet geen gruwlijkheeden.
| |
De vyfde
Is met gescheurde bergen, die vuur en vlam braaken, beschildert; daar men de verplette
hoofden, gebrooken armen en vermorselde beenen der reuzen, die door de blixem
verbrandt zijn, overal uit ziet steeken. De trouwe en dappere krijgsheldt Monk wordt
op deeze voortgetrokken: hy heeft de knots van Herkules op zijn schouder, en 't
schildt van Pallas aan zijn arm. Verradery en Rovery, die hy voor zich heeft zitten, zijn
door zijn loffelijke onversaagtheidt geboeit. hy heeft de landtbederfelijke Hydra, die
hondert hoofden heeft, aan een yzere keeten geslooten: in de bakkesen van dit
ongediert ziet men de afbeel-
| |
| |
dingen van meester Pijm, Ireton, Fleedwood, &c. en andere Rijxplaagen.
Hier komt de wakkre Monk, de roem der trouwste mannen,
Die Herkles en Minerf in hart en hooft verbergt.
Wie wijs en dapper is gedoogt geen Rijxtyrannen.
Het honderthoofdigh dier, dat heel Europe tergt,
Heeft hy door raadt en moedt geveldt, eer 't alles velden.
Geen starker zuilen voor een troon dan schrandre helden.
| |
De zeste
Is achter hoog opgeboeit en met gevleugdele kinderen versiert, die met kluisters,
zwaarden, stroppen en allerleye strafgereetschappen gelaaden zijn: in 't midden en
voor isze met vuilnis, mest en andere onreinigheeden besmeert. Op 't achter-endt
vertoont zich Gerechtigheidt; in haar rechtehandt heeft zy een blaauwe staf, daar een
schaal een hangt; in de slinke een zwaardt. Geweldt, Staatzucht, Bedrog en andre
landtpesten, die d'armen op de rug geslooten zijn, zitten voor op de waagen, in de
schaaduw van een galg en rat.
't Verwoestende Geweldt, en Staatzucht heet naar kroonen,
En 't eerelooz' Bedrog, zijn weeder aan de bandt.
Gerechtigheidt, de zuil der koninglijke troonen,
Verschijnt met schaal en zwaardt, tot heil van Stadt en Landt.
Zoo valt de Boosheidt als zy 't hooft te hoog wil steeken.
De wraak, die langzaam komt, is vaardigh in het wreeken.
| |
De zeevende
Is een groote zeeschelp, die achter van watergooden, die de staarten om elkander
krullen, omhelst, en voor van zeepaarden deur de baaren getrokken wordt. Engelandt,
dat zich in deeze schelp laat zien, steekt haar wapenstandert om hoog. Londen, die een
goude pilaar, daar een kroon en scepter op staat, in haar arm
| |
| |
heeft, vertoont zich voor: Neptunus achter. Ceres en Pomona pronken met haar
vruchten.
Het vruchtbaar Englandt komt haar wettigh Vorst genaaken,
Nu dat zy 't stout Geweldt in boeiens heeft gevat.
Wie brein heeft laat zich tot geen slaaf van vreemde maaken.
Zy komt hem, met Neptuin, en Londen rijk van schat,
De kroon en scepter van 't verwoeste Rijk opdraagen.
Een Oppervorst is licht door weldoen te behaagen.
| |
D'achtste
Is achter met koolputten, voor met vischnetten, en in 't midden met bonte vellen
beschildert. Hier ziet men Schotlandt met haar wapenwimpel. Edenburg heeft een
goude pilaar, die met een kroon en scepter versiert is, in haar rechte arm. Thetis,
gemaalin van Neptunus, voeght zich met haar gaffel, daar visschen aan hangen, op 't
achter-endt. Het voorste van deeze waagen wordt van een visscher en koolgraaver
bekleedt.
Oudt Schotlandt, dat zoo lang voor tieranny moest zwichten,
Door 't derven van haar Vorst, komt Karel nu te moet.
Een die zijn Vorst genaakt doet groot bewijs van plichten.
Haar handt was nooit bemorst van koning Stuarts bloedt.
Zy smeekt op hoop dat hy zich weêr ten troon zal zetten.
Wie 't Opperhooft erkent voldoet de kracht der wetten.
| |
De negende
Is met de vier winden, schaapen, biekorven en zwermen versiert. Ierlandt komt haar
Koning, op deeze waagen, met haar standert verschijnen: Dublin biedt hem, als
d'andere Rijken, de goude pilaar, kroon en scepter. Achter vertoont zich een
wildeman, die ruig van hair en mos begroeit is; hy heeft een groene knots op zijn
schouwder. Pan, die met zijn ruispijp voor op zit, wordt van
| |
| |
een bie-queeker, die een honingkorf by zich heeft, op deeze plaats verzelt.
Hier komt zich Ierlandt voor haar Oppervorst vertoonen:
Zy volgt haar zusters naa, met kroon en koningsstaf.
't Geweldt heeft haar belet, om Karels hooft te kroonen.
Wie plicht, door dwang, naalaat, is vry van alle straf.
Zy heeft niet van haar Vorst, maar om haar Vorst geleeden.
Wie voor zijn Koning strijdt heeft loffelijk gestreeden
| |
De tiende
Is een hemel van heldere wolken, vol opgaande zonnen: daar de lucht zich begint
t'ontsluiten, ziet men de gevleugelde kinderen, die met kroonen en scepters gelaaden
zijn, niet dan olijf- en palmtakken strooien. Op deeze vertoont zich Koning Karel de
Tweede, behangen met een zilvere staatcymantel, die met houde roozen geborduurt is:
Hy heeft Genade, die de Vorsten onsterfelijk maakt, aan zijn zy. Jupiter, die 't erfrecht
der koningen, door zijn blixem, voor geweldt behoedt, staat achter de Koning, om hem
met drie kroonen, die van een slang, die de staart in zijn bek heeft, omringt zijn, te
hulden: tot teeken dat Hem deeze niet door hulp van uiheemsche moogentheeden,
maar van de Hemel wordt opgedraagen. De haatelijke wetten, die door 't Geweldt met
het bloedt der doorluchtigste Stamhuizen beschreeven zijn, worden van het Hooge en
Laage Huis, hier uitgebeelt door twee statelijke persoonen, die voor de Koning zitten,
gescheurt. De Tijdt staat voor op, en heeft de drie koppen van Cerbrus, de helhondt,
die hy door zijn seisen afgesneeden heeft, in zijn slinke handt: op 't middelste staat de
naam van &c. op 't geen zich aan de rechte zy vertoont, Kromwel; op het derde de
naam van Bradshaw; dit zijn de drie koppen van de helhondt, die zich aan 't bloedt der
drie Rijken wel dronken, maar niet zat wisten te zuipen.
| |
| |
De wijze Karel klimt, naa bange ballingschappen,
Nu dat men 't woest Geweldt verdelgt, op 's Vaaders troon.
't Geweldt houdt zelden standt op Koninglijke trappen.
Jupijn omringt zijn hooft met en driedubble kroon.
De Hofzon rijst; maar uit een zee van bloedt en traanen.
Een loflijk Erfvorst is de zon der onderdaanen.
| |
D'elfde
Is achter met ankers, in 't midden en voor met brandende outaaren en wierookvaaten
beschildert. Hare Hoogheit de Princes Maria, gemaalin van Prins Willem de Tweede,
vertoont zich, in een wit satijne tabbert, die met zwart floers overtrokken is: zy heeft
een boek in haar handt. Godtvruchtigheidt, die zy voor haar heeft zitten, leit haar
rechte handt op een boek, dat door twee gevleugelde kinderen geoopent is: de slinke
zwaait een wierookvat. De Hoop verschijnt op d'achterste bank, en heeft een goudt
anker, daar de wapens van Engelandt, Schotlandt en Ierlandt aan vast gemaakt zijn, in
haar arm: hier wordt zy van de Hertogen van Iork en Glocester verzelt.
De droevige Princes, die zich vol vreugdt komt toonen,
Wist alle traanen af, en dankt haar Opperhooft.
De dankbaarheidt verdient de heerelijkste kroonen.
De Hoop, die Englandt heil door Stuarts stam belooft,
Begint te klimmen, om haar krachten te bewijzen.
Het zonlicht daalt in zee om schooner op te rijzen.
| |
De twaalfde
Is van vruchthoorens, daar twee leeuwen op staan, door elkander gevlochten: achter
ziet men een speer met een hoedt; in 't midden twee vereende handen die een bondel
pijlen, daar twee slangen om krullen, vast houden. Voor ziet men een schildt, daar een
zwaardt, dat hier by leit, op stukken gestooten is. Op deeze waagen vertoont zich
d'Eendracht, die Tweedracht en Bedrogh
| |
| |
met een keeten aan een geslooten heeft, Kracht en Zeege, die haar dochters zijn, zitten
voor op.
Nassouwe komt het Y verlichten door haar straalen.
De deugdt der helden is veel starker dan de Nijdt.
Geen grooter roem dan na zijn doodt te zeegepraalen.
De laster kan men best verwinnen door de Tijdt.
Door Eendracht heeft Nassouw haar oorlogsroem verkreege'.
Waar d'Eendracht zich vertoont verkrijgt men Kracht en Zeege.
| |
De dertiende
Is van vier goude arenden, die werreldtkloodt , scepter en zwaardt by zich hebben, aan
een gehecht. Hier ziet men Kaizer Adolf van Nassouw in 't harnas, en behangen met
een goude staatcymantel: hy heeft een zwaardt in zijn rechtehandt, in de slinke een
olijftak. Jupiter vertoont zich achter. Donau en Rijn, twee stroomgooden, zitten voor
op, en houden een pilaar daar een goude dubblen arent op staat. De Heeraut, die zich
by de Kaizer laat zien, is met een wapenrok, daar twee dubble arenden opgeborduurt
zijn, gekleedt, en heeft een goude staf in zijn handt. De waagen wordt van Ments,
Keulen, Trier, Palts, Brandenburg en Saxen, geestelijke en werreldtlijke Keurvorsten,
die te paardt rijden, omringt; deeze zijn door rijxstaf, kroon, scepter, werreldtkloodt,
sleutel,en zwaardt, hun eerteekens, uit elkander te kennen.
Hier ziet men Adolf, d'eer van 't overoudt Nassouwe:
Een Stamhuis daar de Faam zoo loffelijk van waagt.
Hy zocht de vreedetroon door oorlog op te bouwe'.
Men krijgt geen rust voor dat men d'yzre rusting draagt.
Hy is door dapperheidt op d'Adelaar gesteegen
De krijgsroem is niet dan met scepters op te weegen.
| |
| |
| |
De viertiende
Vertoont een leeuw die half onder een schildt leit, daar een vos op zit. Achter, in
schaaduw van een Oranjeboom, staat een Vrouw, die een momaangezicht voor heeft,
en de vinger op haar mondt leit. Op deeze staat Prins Willem d'Eerste; hy is onder zijn
tabbert geharnast. Dwingelandy en Moordt worden door de Prins, die Pallas en
Vryheidt by zich heeft, gebonden.
Hier ziet men Willem, vol van Staat- en oorlogsstreeken.
Zijn hart verbergt een Leeuw, en 't hooft een schrandre Vos.
Hy heeft de keeten van 't Geweldt door list, doen breeken.
Zoo raakt de Vryheidt, die gekluistert was, weêr los.
De weêrwraak van Filips deedt hem door 't moordtschut sneeven.
Wie voor de Vryheidt sterft zal door zijn doodt herleeven.
| |
De vyftiende
Is in 't midden een starke vesting; achter een gevleugeldt boovenlijf; voor een Faam,
daar een haan by staat; in 't midden komt een yzere arm, die een zwaardt in de vuist
heeft, uit een wolk, om de verwerde knoop, die hier op een outaar leit, te door-
klooven. Dit is de waagen daar Prins Maurits op zit; hy heeft Wijsheidt,
Voorzichtigheidt, Mars en Krijgsbouwkunst tot Raadtsheeren.
Hier komt Prins Maurits, die Leycesters booze daaden,
Zoo loflijk heeft verdelgt, door hulp van Barneveldt.
Wie Kracht en List verwint past dubble lauwerblaaden.
Hy deedt met kleene macht een overgroot geweldt.
Zijn krijgsroem was tot heil van 't Landt en d'onderzaaten.
Een moedigh krijgsheldt vecht niet min dan zijn soldaaten.
| |
| |
| |
De zestiende
Is het onderste deel van allerleie wapentuig; achter vertoont zich Herkules knots, daar
een hoedt op hangt; voor een fenix, die op zijn nest verbrandt: in 't midden zietmen de
werreldtkloot daar een oranjetelg om heen geslingert is. Op deeze verschijnt Prins
Freederik; hy heeft Rijkdom aan zijn rechte en Herkules een zijn slinke zy.
Maatigheidt staat voor. De Faam blaast op haar trompet, daar de wapens van de
verwonnen steeden en schansen aanhangen, om Freederix krijgsbedrijven te verbreien.
De groote Freedrik wijkt geen Mars in oorlogsdaaden.
De Faam verbreit zijn lof van hier aan d'Oosterstrandt.
Hy durfd', op hoop van roem, door 's vyandt stroomen waaden.
Waar 't Krijgshooft voor durft gaan behoudt het krijgsvolk standt.
Zoo wierdt de rijke vreê door Freederik bevochten.
De lauwren passen best met vett' olijf doorvlochten.
| |
De zeventiende
Is het achter-endt een vliegendt paart; in 't midden ziet men boeken, werreldtkloot en
zwaardt, dat met een olijftak versiert is. Op 't voorste deel staat een burg, daar
vreedepalmen uitsteeken; die van twee gewapende armen omhelst wordt. Op deeze
verschijnt Prins Willem de Tweede: hy heeft de Krijg onder zijn voet. Vreede zit
achter; Neering, Rijkdom en Diana zietmen op de voorste bank verschijnen.
In Willems oogen ziet men 't vuur van Freedrik blaaken.
Zijn dapperheidt wierdt van geen enkle borst omvat.
Een leeuw brengt leeuwen voort, om zich beroemt te maaken.
Hy heeft de dolle Krijg, van menschenbloedt bespat,
In Neederlandt geboeit, tot heil van Landt en steede'.
De Landen bloeien best in schaaduw van de vreede.
| |
| |
| |
De achtiende
Is de boodem van de kunstgereetschappen en boeken deur een gevlecht; voor staat de
Hoop; het achterste deel is een springendt hart, dat van een hondt vervlogt en van
jaagtuig omheint is. Dit is de waagen daar Prins Willem de Derde op verschijnt. hy zit
op de schoot van de Godtsdienst, die in 't wit gekleedt is; zy heeft twee vleugels aan
haar rug, en een zon op haar voorhooft. De zeeven vrye kunsten, die hier door
gevleugelde kinderen uitgebeeldt zijn, poogen de Prins haar Staatnutte lessen in te
scherpen. Voor op de waagen staat een brandendt outaar, dat met lauwerieren,
oranje-appelen, en 't anker van de Hoop versiert is; uit d'asch, die op 't outaar leit, verrijst, in
schaaduw van een boom, daar een enkle orange-appel aan hangt, een jonge Fenix.
D'Oranje hofzon rijst, om Neêrlandt te bestraalen:
Hy wordt deurzult in 't merg van kunst en dapperheên.
Waar wijze Vorsten zijn verbreit de Staat haar paalen.
Zoo kanmen 't groot geweldt der vyanden vertreên.
De Godtsdienst stort zijn hart, door 't oor, vol heilzaamheeden.
Door Godtsdienst, Kunst en Kracht bekoort men Landt en steeden.
| |
De negentiende
Is het voorste deel een Faam; het achter-endt een Vrouw die een star op haar hooft
heeft; zy stort uit een vat, dat zy onder haar arm heeft, allerleie rijkdommen; in 't
midden ziet men niet dan wapens. Op deeze zit de Dankbaarheidt, en voert het wapen
van d'Algemeene Staaten: Mildheidt en Stilzwijgendheidt bekleeden bey haar zijden:
de twee gevleugelde kinderen, die voor haar staan, ontvouwen een Oranjesluier, daar
de Mildtheidt, de hooren van overvloedt, die vol schatten gepropt is, door order van
Dankbaarheidt, in leedigh stort, om de Prinselijke diensten, gelijk zy van oudts her
gedaan heeft, met koninglijke giften te beschenken.
| |
| |
De Krijgsdeugdt hoort haar lof van braave Dichters zingen.
Maar 't is te kleen een loon voor een Nassouwsche moedt.
Wie groote luister heeft vereist de grootste dingen.
De Dankbaarheidt, het grootst', verschijnt hier met haar stoet,
En nadert met haar schat d'Oranje wapendaaden.
De Krijgsdeugdt past een krans van goude lauwerblaaden.
| |
De twintigste Staatcywagen
Is de Koch, het welk een schip zonder roer is, daar 't oude wapen van Amsterdam door
uitgebeeldt wordt. Amsterdam vertoont zich by de mast; haar hooft is met een
scheepskroon versiert: zy heeft de stroomgooden van d'Amstel en 't Y, die 't nieuwe
wapen vast houden, voor haar zitten. Het achterste deel wordt door Apollo en Merkuur
bewaart. Azia, Euroope, Afrika en Amerika, elk met haar vruchten gelaaden, rijden op
paarden om de Koch.
't Benijde Amsterdam kan weeder aassem haalen,
Nu dat d'Oranje-telg haar door zijn komst vereert.
Zoo kan men 't woeste graauw in 't lasteren bepaalen.
Wie Nijdt door Deugdt verwint is loflijk uitgeleert.
Het Raadthuis beurt haar kruin op d'aankomst van Nassouwe.
Wie dappre helden eert kan Staat en Steeden bouwe'.
|
|