Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 654] [p. 654] Op de Schildery van een Kraamvrouw, in de zaal van den E. Heer Scheepen Jan Jakobsen Hinloopen, door G. Moetsu geschildert. Wat wonder komt Moetsu aan ons gezicht vertoogen? 't Is leevendt vlees en bloedt; ja zilver, wol en zydt. De kunst heeft op het oog een ongemeen vermoogen. D'alteelende Natuur besterft van enkle spijt, Nu zy uit doode verf zoo leevendigh ziet scheppen. De vandster, die beleeft ter kraamzaal in komt treên, Schijnt haar gezicht en mondt eerbiedelijk te reppen. Hier zijn geen schaaduwen om 't werk te ronden: neen. Wie wel wil schildren moet het allereelst verkiezen. Een schoone schildery heeft overgroote kracht. Wie kracht door schaaduw zoekt zal al zijn kracht verliezen. Dus lang was 't vanden voor het vrouwelijk geslacht: Nu noodt de kunst de mans om deeze vrouw te vanden. De kunsten trekken meer dan d'allerstarkste banden. Vorige Volgende