| |
| |
| |
Beschrijving der Vertooningen op de Staacywaagens, die voor Hare
Doorluchtigheden Mevrouw de Keur-vorstin van Brandenburg, En Mevrouw haar
Moeder de Princes Douariere van Oranje, met de voortreflijkste Personaadjen der
Vorstelijke Huizen van Oranje, Anhalt en Nassou, &c. op de Markt vertoont zijn, en
door de Stadt reeden, toen Hare Vorstelijke Doorluchtigheden het Raadthuis met haare
tegenwoordigheidt vereerden.
| |
| |
Aan de Wel-Eed. Eed. Grootachtbare Heeren Kornelis de Graaf, Vryheer van Zuid-Polsbroek, Joan Huidekooper, Ridder, Heer van Maarseveen, &c. Henrik Spiegel, Mr. Symon van Hoorn, Regeerende Burgermeesteren der Stadt Amsterdam.
En d'Ed. Heeren Dr. Kornelis Witsen, Dr. Nikolaas Tulp, Oudt-Burgermeesteren en
Thresaurieren der zelve Stadt; Worden de Beschrijvingen der Vertooningen op de Staatcywagens en Schouwburg toegeëigent door Harer Wel-Eed. Eed. Gr. Achtb. allerverplichtste dienaar Jan Vos.
| |
| |
| |
Vertooningen op de Staatcywagens.
D'eerste waagen
Is van vrucht hoorens, daar twee leeuwen op staan, door elkander gevlochten. Achter
ziet men een speer daar een hoedt op hangt; in 't midden twee vereende handen, die
een bondel pijlen vatten, daar twee slangen om krullen: voor een schildt, daar een
zwaardt op stukken gestooten is. Op deeze Waagen vertoont zich Eendracht, die
Tweedracht en Bedrog met een keten aan elkander geslooten houdt: zy heeft Kracht en
Zeege, haar Dochters, voor haar zitten.
Nassouwen komt het Y verlichten door haar straalen.
De deugdt der helden is veel starker dan de Nijdt.
Geen grooter roem dan na zijn doodt te zeegepraalen.
De laster kan men best verwinnen door de tijdt.
Door Eendracht heeft Nassouw haar oorlogsroem verkreege'.
Waar d'Eendracht zich vertoont verkrijgt men Kracht en Zeege.
| |
De tweede waagen
Is achter met Stroomgooden versiert, die op hun potten, daar het water uit komt
bruizen, met hun armen rusten, en rondtom van lis en ruiggewasch bewossen.
Gelderlandt laat zich op deeze voort rijden: zy heeft Nimmegen, Arnhem, Zutphen,
Diane en twee Jaghtnimfen by zich.
Hier toont zich Gelderlandt in 't midden van haar Steede'.
Haar krijgsroem is niet min dan Adeldoom vermaart.
Zy zwaaiden 't lemmet om d'olyftak van de vreede.
Wie om de vreede vecht betoont zich braaf van aart.
Zy keerden 's vyandts heir en deedt ook oorlogstochten.
De zeege wordt niet dan door dapperheidt bevochten.
| |
| |
| |
De derde
Is een Hollandtsche Tuin, daar een Leeuw in staat. Achter zietmen de vier Winden
daar de Werreldtkloot op rust, die met de hoedt van Merkurius bedekt is. De zijden
zijn met scheepsgereetschap en koopmanschap versiert. Dit is de waagen daar
Hollandt op rijdt, verzelt van Dordrecht, Alkmaar, Hoorn, Juno en Merkuur.
't Gezeegent Hollandt hoeft geen landt in roem te wijken.
Haar zeevloot wordt gezien daar 't zonlicht rijst en daalt.
Zoo maaktz' haar schatkist rijk door d'oest van andre Rijken.
De zeegen wordt door zorg en wakkerheidt gehaalt.
Zy deelt haar schatten meê, tot steun der vrye Steeden.
De Nijdigheidt is best door weldoen te vertreeden.
| |
De vierde
Is een Zeeschelp, die achter van vier Dolfijnen, die de staarten om elkander krullen,
gevat is. Op deeze verschijnt Zeelandt; zy is van Middelburg, Zierikzee, Vlissingen,
Neptunus en twee Zeenimfen omheint.
Het strijdtbre Zeelandt bruist gewapent deur de vloeden.
Het brandt in 't koude nat naar 't opdoen van een vloot.
Wie dat zyn vyandt zoekt ontziet geen teegenspoeden.
Niet heerelijker dan een loffelijke doodt.
Zoo maakt het zich gevreest op vreeselijke baaren.
Wie op een scheepskroon hoopt zal geen gevaar ontvaaren.
| |
De vyfde
Is voor van allerleye vruchten. Het achterendt vertoont den Dom, daar een
Bisschopsmijter en staf by leit. Het Sticht, dat Uitrecht en Amersfoort by zich heeft,
wordt, op deeze Staatcywagen, van Pomone en de Vecht omhelst.
| |
| |
Het overoude Sticht, versiert met heerlijkheeden,
Verwerpt de myter en Bisschoppelijke staf.
Het laat zich door geen voet van geestlijkheidt vertreeden.
Elk steunt hier op het recht dat hem de vryheidt gaf.
Zoo wijken d'oude, voor de kracht der nieuwe, wetten.
Wie op zijn voorrecht steunt laat zich niet licht verzetten.
| |
De zeste
Is van verscheide gewassen, koppen van paarden, ossen, koeyen, schaapen, bokken,
kaazen en bootervaaten deureengemengt. Op deeze ziet men Vrieslandt, Leeuwaarden,
Franiker, Harlingen, Pan en twee Satyrs.
Het vette Vrieslandt mach vry brallen met haar vruchten:
Dit enkel Landtschap schaft veel vreemde Landen spijs.
Wie voor een ander zorgt hoeft voor geen roem te duchten.
Heel Vrieslandt is vol vuur, op hoop van d'oude wijs
Der vryheidt, door het zwaardt, manhaftigh te behouwen.
De vryheidt is de grondt om Staaten op te bouwen.
| |
De zevende
Is van koorenschooven en eiketelgen door elkander geslingert. Hier op vertoont zich
Over-Ysel, Deventer, Kampen, Zwol, Bacchus en twee Boschgooden.
Oudt Overyssel pronkt met eik en koorenaaren.
Wie zulk een vrucht voortbrengt bezorgt de disch en haart.
Door wakkerheidt en zweet verkrijgt men graan en blaaren.
Zy strekte Neederlandt, gewapent met het zwaardt,
Een trouwe schildtwacht, om voor onraadt op te passen.
Een wakker schildtwacht hoedt veel steeden voor verrassen.
| |
| |
| |
De achtste
Is voor een paardt en 't achterendt een gevleugelde vrouw. Groeningen en Omlanden,
heeft Groeningen, Dam, Ceres en Vruchtbaarheidt by zich.
Het grasrijk Groeningen bestelt het krijgsvolk paarden
En zuivel, als het heir vol moedts te veldt zal gaan.
Het voetsel dient de krijgh niet min dan bus en zwaarden.
Een heir dat toevoer derft zal door zich zelf vergaan.
Dit Landtschap zorgt en slaaft, op hoop van vruchtbaarheeden.
Wie voor zich zelver oest, dit oest voor andre steeden.
| |
De negende
Is van vier goude arenden, die werreldtkloot, scepter en zwaardt by zich hebben, aan
een gehecht. Hier ziet men Kaizer Adolf van Nassouw in 't harnas, en behangen met
een goude staatcymantel: hy heeft een zwaardt in zijn rechtehandt, in de slinke een
olijftak. Jupiter vertoont zich achter. Donau en Rijn, twee stroomgooden, zitten voor
op, en houden een pilaar daar een goude dubblen arent op staat. De Heeraut, die zich
by de Kaizer laat zien, is met een wapenrok, daar twee dubble arenden op geborduurt
zijn, gekleedt, en heeft een goude staf in zijn handt. De waagen wordt van Ments,
Keulen, Trier, Palts, Brandenburg en Saxen, geestelijke en werreldtlijke Keurvorsten,
die te paardt rijden, omringt; deeze zijn door rijxstaf, kroon, scepter, werreltkloodt,
sleutel, en zwaardt, hun eerteekens, uit elkander te kennen.
Hier ziet men Adolf, d'eer van 't overoudt Nassouwe:
Een Stamhuis daar de Faam zoo loffelijk van waagt.
Hy zocht de vreedetroon door oorlog op te bouwe'.
Men krijgt geen rust voor dat men d'yzre rusting draagt.
Hy is door dapperheidt op d'Adelaar gesteegen.
De krijgsroem is niet dan met scepters op te weegen.
| |
| |
| |
De tiende
Vertoont een leeuw, die half onder een schildt leit, daar een vos op zit. Achter, in
schaaduw van een Oranjeboom, staat een Vrouw, die een momaangezicht voor heeft,
en de vinger op haar mondt leit. Op deeze staat Prins Willem d'Eerste; hy is onder zijn
tabbert geharnast. Dwingelandy en Moordt worden door de Prins, die Pallas en
Vryheidt by zich heeft, gebonden.
Hier ziet men Willem, vol van Staat- en oorlogsstreeken.
Zijn hart verbergt een Leeuw, en 't hooft een schrandre Vos.
Hy heeft de keeten van 't Geweldt, door list, doen breeken.
Zoo raakt de Vryheidt, die gekluistert was, weêr los.
De weêrwraak van Filips deedt hem door 't moordtschut sneeven.
Wie voor de Vryheidt sterft zal door zijn doodt herleeven.
| |
De elfde
Is in 't midden een starke vesting; achter een gevleugeldt boovenlijf; voor een Faam,
daar een haan by staat; in 't midden komt een yzere arm, die een zwaardt in de vuist
heeft, uit een wolk, om de verwerde knoop, die hier op een outaar leit, te doorklooven.
Dit is de waagen daar Prins Maurits op zit; hy heeft Wijsheidt, Voorzichtigheidt, Mars
en Krijgs-bouwkunst tot Raadtsheeren.
Hier komt Prins Maurits, die Leycesters booze daaden
Zoo loflijk heeft verdelgt, door hulp van Barneveldt.
Wie Kracht en List verwint past dubble lauwerblaaden.
Hy deedt met kleene macht een overgroot geweldt.
Zijn krijgsroem was tot heil van 't Landt en d'onderzaaten.
Een moedigh krijgsheldt vecht niet min dan zijn soldaaten.
| |
| |
| |
De twaalfde
Is het onderste deel van allerleie wapentuig; achter vertoont zich Herkules knots, daar
een hoedt op hangt; voor een fenix die op zijn nest verbrandt: in 't midden ziet men de
werreldtkloot, daar een oranjetelg om heen geslingert is. Op deeze verschijnt Prins
Freederik; hy heeft Rijkdom aan zijn rechte, en Herkules aan zijn slinke zy.
Maatigheidt staat voor. De Faam blaast op haar trompet, daar de wapens van de
verwonnen steeden en schansen aanhangen, om Freederix krijgsbedrijven te verbreien.
De groote Freedrik wijkt geen Mars in oorlogsdaaden.
De Faam verbreit zijn lof van hier aan d'Oosterstrandt.
Hy durfd', op hoop van roem, door 's vyandts stroomen waaden.
Waar 't Krijgshooft voor durft gaan behoudt het krijgsvolk standt.
Zoo wierdt de rijke vreê door Freederik bevochten.
De lauwren passen best met vett' olijf deurvlochten.
| |
De dertiende
Is het achter-endt een vliegendt paardt; in 't midden ziet men boeken, werreldtkloot en
zwaardt, dat met een olijftak versiert is. Op 't voorste deel staat een burg, daar
vreedepalmen uit spruiten; die van twee armen omhelst wordt. Op deeze verschijnt
Prins Willem de Tweede: hy heeft de Krijg onder zijn voet. Vreede zit achter, Neering,
Rijkdom en Diana zietmen op de voorste bank verschijnen.
In Willems oogen ziet men 't vuur van Freedrik blaaken.
Zijn dapperheidt wierdt van geen enkle borst omvat.
Een leeuw brengt leeuwen voort, om zich beroemt te maaken.
Hy heeft de dolle Krijg, van menschenbloedt bespat,
In Neederlandt geboeit, tot heil van Landt en steede',
De Landen bloeien best in schaaduw van de vreede.
| |
| |
| |
De viertiende
Is de boodem van kunstgereedtschappen en boeken deur een gevlecht; voor staat de
Hoop; het achterste deel is een springendt hart, dat van een hondt vervolgt en van
jaagtuig omheint is. Dit is de waagen daar Prins Willem de Derde op verschijnt. Hy zit
op de Schoot van de Godtsdienst, die in 't wit gekleedt is; zy heeft twee vleugels aan
haar rug, en een zon op haar voorhooft. De zeeven vrye kunsten, die hier door
gevleugelde kinderen uitgebeeldt zijn, poogen de Prins haar Staatnutte lessen in te
Scherpen. Voor op de waagen staat een brandendt outaar, dat met lauwerieren, oranje-appelen,
en 't anker van de Hoop versiert is; uit d'asch, die op 't outaar leit, verrijst, in schaaduw van een
boom, daar een enkle oranje-appel aan hangt, een jonge Fenix.
D'Oranje hofzon rijst, om Neêrlandt te bestraalen:
Hy wordt deurzult in 't merg van kunst en dapperheên.
Waar wijze Vorsten zijn verbreit de Staat haar paalen.
Zoo kan men 't groot geweldt der vyanden vertreên.
De Godsdienst stort zijn hart, deur 't oor, vol heilzaamheeden.
Door Godtsdienst, Kunst en Kracht, bekoort men Landt en steeden.
| |
De vyftiende
Is het voorste deel een Faam; het achter-endt een Vrouw die een star op haar hooft
heeft; zy stort uit een vat, dat zy onder haar arm heeft, allerleie rijkdommen; in 't
midden ziet men niet dan wapens. Op deeze zit de Dankbaarheidt, en voert het wapen
van d'Algemeene Staaten: Mildtheidt en Stilzwijgentheidt bekleeden bey haar zijden:
de twee gevleugelde kinderen, die voor haar staan, ontvouwen een Oranjesluier, daar
de Mildtheidt, de hooren van overvloedt, die vol schatten gepropt is, door order van
Dankbaarheidt, in leedigh stort, om de Prinselijke diensten,
| |
| |
gelijk zy van oudts her gedaan heeft, met koninglijke giften te beschenken.
De Krijgsdeugdt hoort haar lof van braave dochters zingen:
Maar 't is te kleen een loon voor een Nassouwsche moedt.
Wie groote luister heeft vereist de grootste dingen.
De Dankbaarheidt, het grootst', verschijnt hier met haar stoet,
En naadert met haar schat d'Oranje wapendaaden.
De Krijgsdeugdt past een krans van goude lauwerblaaden.
| |
De zestiende Staatcywagen
Is de Koch, het welk een schip zonder roer is, daar 't oude wapen van Amsterdam door
uitgebeeldt wordt. Amsterdam vertoont zich by de mast; haar hooft is met een
scheepskroon versiert: zy heeft de stroomgooden van d'Amstel en 't Y, die 't nieuwe
wapen vast houden, voor haar zitten. Het achterste deel wordt door Apollo en Merkuur
bewaart. Azia, Euroope, Afrika en Amerika, elk met haar vruchten gelaaden, rijden op
paarden om de Koch.
't Benijde Amsterdam kan weeder aassem haalen,
Nu dat d'Oranje telg haar door zijn komst vereert.
Zoo kan men 't woeste graauw in 't lasteren bepaalen.
Wie Nijdt door Deugdt verwint, is loflijk uitgeleert.
Het Raadthuis beurt haar kruin op d'aankomst van Nassouwe.
Wie dappre helden eert kan Staat en Steeden bouwe'.
| |
| |
| |
Beschrijving der Vertooningen, die in de Schouwburg voor de gemelde
Doorluchtighste Hoogheeden vertoont zijn.
In d'eerste Vertooning
Verschijnt Graaf Adolf van Nassouw op een verheeven Troon, daar twee gevleugelde
kinderen voor staan, om zijn wapen te houden. Hy is, tot teeken van zijn
heldendaaden, geharrenast, en met een goude staatcymantel versiert. Gerechtigheidt,
Voorzichtigheidt, Maatigheidt en Starkheidt, bekleeden zijn recht- en slinke-zijde: de
Bisschoppen van Ments, Keulen en Trier, geestelijke Keurvorsten, verschijnen hier
met hun Keurbrieven. de Paltsgraaf, Brandenburg en Saxen, werreldtlijke Keurvorsten,
brengen hem Rijxappel, Zwaardt, Scepter en Kroon. Duitslandt, dat de Vreede en
Vryheidt by zich heeft, komt hem met de Henzesteeden geluk wenschen. Boven zijn
hooft komt een Arent uit de wolken vliegen, om de Kaizer de Kroon, die hy in zijn bek
heeft, op het hooft te zetten. Bacchus, Ceres en Pan, vertoonen zich aan de rechte zy,
verzelt van Bosch- Bergh- en Veldt-gooden en Godinnen. Aan de slinkehant ziet men
Donau, Rijn, Wezer, Elb, Nekker, Oder en d'andere Watergooden. In 't kroonen
ontsluit zich de hemel: Jupiter, omheint van alle Gooden en Godinnen, doet Pallas,
Merkuur en Herkules, in een wolk op d'aarde daalen, om de Kaizer, door wijsheidt,
wakkerheidt en starkheidt, voor allerley gevaar, te behoeden. De Faam maakt de
krooning aan de werreldt bekent. het volk juicht.
Hier wordt Nassouw gekroont tot Hooft der Duitsche Staaten.
De hemel biedt hem hulp voor 't woeden van 't Geweldt.
Wie zulk een wapen heeft beschermt zijn onderzaaten.
Zoo wordt het Stamhuis van Nassouwe vast gestelt,
En schittert als de zon in d'oogen van Euroope.
De kroon en rijxstaf zijn voor heldendeugt te koope'.
| |
| |
| |
In de tweede Vertooning
Ziet men de zeven Neederlanden, die, door Geweldt en Moordt, met een keeten aan
elkander geslooten zijn, erbarmlijk voor de Hemel knielen. Tweedracht verschijnt op
haar waagen; zy wordt door Bedrog en Staatzucht, die d'Onnoozelheidt en Eendracht
vertreeden, voortgetrokken. Neering, Rijkdom en Overvloedt vluchten. De zeven vrye
Kunsten staan verbaast. Apollo en de neegen Muzen treuren. Ceres, Bacchus en Pan
verlaaten hun gehuchten. Rijn, Maas, Scheldt, Amstel, Ysel, Spaar, en andere
Watergooden en godinnen, roepen om hulp. De hemel wordt geoopent; hier ziet men
Kaizer Adolf, omheint van Nassouwsche Helden. Vryheidt, die Neederlandt verlaaten
hadt, en by Jupiter om hulp gekoomen was, daalt op zijn beveelen, met Pallas en Mars
op 't aardtrijk, om Prins Willem, harrenas, helm en zwaardt, tot ontset der Steeden, te
brengen. Hy is van Duitsche Vorsten omringt. Dankbaarheidt, die Mildheidt en
Stilzwijgentheidt by zich heeft, vertoont zich in 't verschiet, met haar hooren van
overvloedt, om Prins Willems zorgen en gevaarelijke diensten, op 't rijkelijkste te
beloonen. Duitslandt, Vrankrijk, en Engelandt, ziet men van veer, en zijn bezigh met
soldaaten en bootsgezellen voor Neederlandt te werven.
Hier ziet men Neederlandt in klem van yzre banden.
De Kunst en Neering vliên door 't nypen van de noodt.
Prins Willem wapent zich tot heil der zeve Landen.
Wie voor de Vryheidt vecht, ontziet noch staal, noch loodt.
De Dankbaarheidt verschijnt, om d'oorlogsmoedt te loonen.
Wie dapperheidt erkent heeft deel aan lauwerkroonen.
| |
| |
| |
In de derde Vertooning
Is 't Huwlijk van Joan Georg, Prins van Anhalt, met Henriette Katarina, Princes van
Oranje. De Liefde, die voor het outaar van de Trouw staat, bindt deez' voortreffelijkste
Huizen in dit doorluchtigh Paar met een Oranjesluier aan elkander. Hy heeft
Wakkerheidt, en Dapperheidt; zy Aanminnigheidt en Edelmoedigheidt tot
speelgenoots. Hymen, bruiloftgodt, komt uit de wolken vliegen, om de zaal, door 't
blaaken van zijn toorts, te verlichten. Venus verschijnt op haar waagen; Kupido zit
voorop en ment de zwaanen. Vulkaan, Steropes, Brontes en Pyrakmon, genaaken de
Bruidegom met harnas, helm en zwaardt: maar de Wapensmit, met zijn naakte reuzen,
wordt dooor vier Minnegoodjes te rug gedreeven. D'oude Vorst van Anhalt, vaader
van de Bruidegom, heeft Jupiter en Gerechtigheidt by zich; Amelia, moeder van de
Bruidt, Juno; de Keurvorst, Herkules; de jonge Prins, de zeven vrye Kunsten; Prins
Willem, Stadthouder van Vrieslandt, Mars. Aan d'ander zy staat Prins Maurits,
Stadthouder van 't landt te Kleef; deez' heeft Brazil, Guinee en Angole by zich staan.
de negen Muzen vereeren de Bruiloft met zang en spel. De drie Bevalligheeden
bestrooien de vloer met palm en mirtheblaaden, die met wijnrancken en oranje-appelen deurmengt zijn. Het gewelfsel krielt van Minnegoodjes. Rijn, Maas, Eems en
Lauwers, elk van zijn Waternimfen omheint, betoonen zich vol vreught.
Hier ziet men 't Huwelijk van Anhalt en Nassouwen.
De Goden zijn vol vreugdt, en zweeven om 't outaar.
Zoo zag men Peleus met de schoone Thetis trouwen.
Vulkanus brengt geweer: maar Venus schutterschaar,
Gedoogt noch harrenas, slagzwaarden, noch helmetten.
De wapens passen best op Mavors moordtbanketten.
|
|