Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 601]
| |
[pagina 602]
| |
Vaarzen voor 't middelste Schoutoneel.Nu zwijgt de krijgstrompet van Brit en Batavier.
De vredepalm verwint de bloedige laurier.
Noch waakt de dappre Leeuw tot heil der vrye baaren.
Wie iet door 't zwaart verkrijgt, moet zulks door 't zwaart bewaaren.
| |
[pagina 603]
| |
De Wel-Ed. Ed. Grootachtbare Heeren, Myn Heeren Dr. Frans Banning Kok, Ridder der ordre van S. Michiel, Heer van Purmerlandt, Ilpendam, &c. Kornelis Bikker, Heer van Swiete, &c. Joan Huidekooper, Ridder, Heer van Maarseveen, &c. Dr. Nikolaas Tulp; Regeerende Burgermeesteren der Stadt Amsterdam.Beroemde Hoofden van de Hooftmarkt aller steede'!
Ik zal niet zeggen dat gy Katoos in de vreede,
Noch Cezars in de krijgh van Neederlandt verstrekt:
De Faam, door zulk een klank, aan d'Amstel opgewekt,
| |
[pagina 604]
| |
Verbreit, waar datze vliegt, uw lof in alle talen.
De Wijsheidt laat zich van geen enkel landt bepaalen.
Zoo wort de kerker der vergetelheidt verplet,
En d'opgslooten Deught voor elk ten toon gezet.
De Deught ontworstelt hier 't geweldt der woeste tyen.
Vergun dat ik voor u mijn stomme schilderyen
Doe spreeken door rnijn pen, de mondt van 't groot penseel.
Op Vaaders van het Y, de Markt is mijn panneel:
Ontslaa u voor een poos van uw' bekommeringen.
De vlooten zullen nu elkaâr niet meer bespringen.
De Tweedraght, die het Landt lest dreighd', is nu verby.
De Straf die godlijk is, verdelgt de muitery,
Tot schrik de schelnien en meineedig' onderzaaten.
Zoo wordt het Recht hehoedt tot heil der zeven Staaten.
Vernuft en Dapperheidt zijn starker dan Gewelt.
De rust, de kracht van 't Landt, is door u raadt herstelt.
Laat uw gedachten dan op mijn Parnassus stijgen.
Toen Roome, root van moort, de dolle burgerkrijgen
Ten ende hadt gebroght, ontfing 't haar Vorst August,
Die 't vuur van Staatkrakeel in bloedt en traanen blust',
In 't midden van haar Burg, en toonden hem zijn daaden.
Men wil het oor en oogh, bywyl, door kunst verzaaden.
De zorgen voor 't Gemeen verpoost men door 't tooneel
Hier doet zich d'afgrondt op, om uit haar g1oênde keel
Een spook te braaken, dat de harten zal verdeelen.
De hel is bronaâr van vervloekte landtkrakeelen.
Nu gaat de V loot in zee. Neptunus zwemt in bloedt,
En dobbert in de doôn. de Rijkdom, d'Overvloedt,
En Neering zyn aan 't vliên. nu ziet men 't Landt verstarken,
Door 't goddelijk verbont van 't fiere Denemarken:
Die Leeuw, met rneer dan twee maal zeven harten, hecht
Zich aan die Leeuw, die, door zyn zevenpylen, 't Recht
Van Neederlandt beschermt. nu sneuvelen de Grooten:
Die moordtschuldt wort betaalt met woênde donderklooten,
| |
[pagina 605]
| |
En blixemstraalen van 't wraakgierige meetaal.
De woekerende Wraak ontziet noch vuur, noch staal.
Het langste leeven is voor 't vaderlandt te sterven,
Gy zult de Vreede, die de Steeden ziet bederven,
Haar troon zien openen, tot heil van Teems en Y.
Nu ziet men 't vrye Landt. Al wat myn schildery
In zich verburgen heeft, zal u de dichtkunst mellen.
O Vaaders, die de zeen door wijsheidt hulpt herstellen!
Bespiegel ons Parnas: haar Hooftpoëeten zyn
Om, wie op 't Kussen met drie kruisen hun fenyn
Uitspuwen, door gedicht, voor 't hollen te betoomen,
De Dichters veeders doen de lastermonden schroomen.
Zoo laat men 't quaat uit vrees daar welraân wordt veracht.
Geen scherper geeselroê dan een getergde schacht.
Uwer Wel-Ed. Ed. Groot-achtbaarheeden onderdaanighste en verplichtse dienaar
Jan Vos | |
[pagina 606]
| |
D'Eerste vertooningIs in de hel. Pluto, Kooning van d'afgrondt zit in een yzere troon; Radamant, Eakus on Minos, helsche Rechters, bekleeden bey zyn zyden: Alekto, Megera en Tisifone, drie raazeryen staan met fakkels achter de zeetel. de Tweedraght stapt, al brullende, voor uit. de Staatzucht geeft het Oorlogh haar bloetdorstige Dochter, een slagzwaart: Geweldt, Moordt, Wraak en Doodt gespen haar een harnas aan. Gierigheidt, Eigenbaat, Roovery, Dronkenschap, Meineedigheidt Bedrogh, Onkuisheidt, Bloedtschandt, Schrik en Vrees, haar lyftrouwanten volgen deze werreldtplaag. charon, veerman van de hel, maakt zyn boot gereet op hoop van bebloede zielen te laaden. In 't verschiet ziet men Sisifus de steen draagen, Ixion het rat drayen, Prometheus van de Gier pikken, en de Danaïden water in 't bodemlooze vat gieten. Hier ziet men 't helsche ryk met haar vervloekte schaaren,
De Vorst van d'afgront stuurt zyn gruwelen naar d'aardt,
De Tweedraght stapt voor uit, om watertwist te baaren.
De Staatzucht geeft den Kryg 't blootdorstig oorloogszwaart.
Al wat de hemel haat volgt haar met snelle schreeden.
De Hel is moeder van vervloekt' afgrijslijkheeden.
| |
In de tweede vertooningVerschijnt het Oorlogh met haar leegerbenden. de Staatzucht staat aan haar rechte zy. Gierigheidt, Eigenbaat, Roovery, Moordt en Doodt volgen. Eerbaarheidt, Onnoozelheidt, Gerechtigheidt en Trou worden door Onkuisheidt, Bedrogh, Meineedigheidt en Geweldt verjaagt. zy geeft Schrik, Vrees, Tweedraght en Wraak last om haar zaadt in Neederlandt te zaajen: maar deeze Plaagen worden hier van Onversaagtheidt, Moedigheit, Eendracht en Vryheidt verwacht. Aan d'andere zyde neemen Blaak, Asku, Monk, Dean en Pen afscheit van | |
[pagina 607]
| |
de zeeraaden; de minder waterhoofden en hopluiden wapenen zich. men prest het volk, uit kracht van een oude wet, die tot last der gemeente is, en sleept het gekluistert naar de scheepen: de vrouwen, kinderen, moeders en zusters volgen hen al weenende. Brittanje wapent zich om Neêrlandt te bespringen.
Het bloedig' Oorelogh, het wettelooz' Geweldt,
En d'onverzaadbre Roof die hier door 't aardtryk dringen,
Verjaagen 's Hemels rey. men prest de mans op 't veldt,
En sleept hen voort naa 't strandt: de vrouwen storten traanen,
Het Oorlog heeft geen oor' voor klaagend' onderdaanen.
| |
In de derde VertooningZiet men Neering, Rykdom en Overvloedt quijnen. Neederlandt voeght zich met de zeven vrye Landen, daar zy al haar krachten van ontfangen moet, by Juno, Bacchus, Merkurius, Ceres en Pan, die by Mars en Pallas om hulp aanhouden. d'Eendraght komt met Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt en Kracht by de Steeden, om de rustelooze Tweedraght, terwyl zy beezigh is om haar tegen elkander aan te hitsen, voor eeuwigh uit te bannen. De milde Neering schijnt, door waterroof, te sterve'.
Het Staatsche Neederlandt, vrou Juno en Merkuur
Verschynen hier om hulp. De dappere Minerve
En Mars omhelzen haar. De Tweedraght, die haar vuur
Begon te stooken, wykt d'onkundig' onderzaaten,
De stark' Eendraghtigheidt is zuil van alle Staaten.
| |
De vierde VertooningIs het verbondt tusschen Deenemarken en de Staaten. de Koning die zyn Raaden, en Neederlandt dat de Staaten by zich heeft, zijn geharnast, en staan voor een brandend outer; terwyl zy elkander den eedt van getrouwigheidt doen, worden zy van de | |
[pagina 608]
| |
Trouw omhelst: d'Eendracht geeft hen de zeegen. hy heeft Mars, de Belt, d'Elf, de Wezer, de Bosch- en Klipgooden aan zijn rechte handt: zy de zeeven Neederlanden, de Vryheidt, Pallas, de Ryn, de Maas, de Scheldt en 't Y. Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt en Kracht , voegen zich by het goddelyk verbondt. Hier ziet men 't zuiver vuur der heilig' Eendracht branden.
De Koning van de Belt, beroemt door raadt en moedt,
Verbint zich voor 't outaar met onze Neederlanden:
Men zweerdt elkander hulp in weeld' en tegenspoet.
Zoo kan men 't woest geweldt der vyanden verduuren.
Geen starker wapenen dan trouwe bontgebuuren.
| |
In de vyfde vertooningGaan de bootsgezellen en soldaten scheep. Tromp heeft de Zeeraden by zich. Jupiter geeft hem den stok van gezagh over 't Scheepsheir; Mars zijn deegen, en Pallas haar schildt, Juno, Merkurius, Bacchus, Ceres, Pan, en de Zeevenlanden, van Eendracht en Vryheidt verzelt, geleiden het hooft der baaren naa de strant, daar hem Neptunus zyn gaffel reikt. De Tritons blazen op hun hoorens. De Rhyn, Maas, Scheldt en 't Y, wenschen den Zeeheldt d'oorlogszeege. De vlooten gaan in zee op hoop van 's Hemels zeegen.
De strijtbre Tromp vertrekt, daar Neêrlant heil van wacht.
Jupijn geeft hem 't gezagh, de krijgsgodt Mars zyn deegen,
En Pallas wijs beleidt: hy wort van al 't geslacht
Der hemelliên omheint geleit van alle steeden.
't Rechtvaardigh oorlogh is zoo heiligh als de vreede.
| |
In de zeste VertooningVerschijnt de Faam en blaast de Staatsche waterzeege. aan d'andere zyde ziet men de roubedden van Tromp en Gaalen, | |
[pagina 609]
| |
daar hun waapens aan hangen. De Hopluiden van de zee, die hier by staan, zweeren op de punten van hun geweer, dat zy't sneuvelen van hun opperhoofden zullen wreeken. De Zeeraden staar versaagt. De vrye Landen zyn in 't zwart gekleedt: maar Mars en Pallas geeven haar weeder moedt, Apollo en de neege Muzen deurmengen de Zeegezangen van deeze twee Zeehelden met zuchten, weenen en droevige klachten. De Staatsche Zeege klinkt in allerleie taalen:
Maar, och! de lauwren zyn bespat van heldenbloedt,
Hier leit de dappre Tromp, en daar de strydbre Gaalen,
De Landen staar vesaagt: maar Pallas geeft haar moedt:
Apoll de Dichtgodt, mengt zyn zeegezang met schreien.
De lauwren zietmen meelt met lykcipres doorbreien.
| |
In de zevende VertooningZiet men den Heer Van Opdam; hy heeft Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt en Kracht aan zyn zy. de Neederlanden neemen hem den eedt af van getrouwigheidt. terwyl hy zijn rechtehandt om hoog steekt om te zweeren, heeft hy in de slinke een speer met een hoedt, die hem de Vryheidt streng belast te bewaaken. De Tydt verandert de rouwvlaggen van Tromp en Gaalen weeder in roode. de Steeden wenschen het Zeehooft geluk. Noch staat de Staatsche Staat, naa 't vallen van twee helden.
Men draagt Opdam 't gezag van t waterleger op.
Hy zweert, vol moets, te gaan in Thetis blaauwe velden.
De Tijdt verjaagt de rouw, en haalt de vlag in top.
De Steeden wenschen heil aan d'een der Wassenaaren.
Men wacht de scheepskroon op zyn hooft vol lauwerblaâren.
| |
[pagina 610]
| |
In de achtste VertooningZiet men Neptunus en Thetis door de baaren bruizen, die door de zeekrijgh met bloedt doormengelt zijn: de wagen is van zeegooden en godinnen omringt; en wordt gevolgt van de Taag, de Loir, de Sein, de Scheldt, de Rijn, de Maas, het Y, de Teems, d'Eems de Elf, de Belt en Wezer: zy schreeuwen al t'zamen om vreede. De gezanten van bey de Landen ziet men, met olyfkranssen gehult, elkander op de strant omhelzen. Neptunus steekt het hooft uit zijn bebloede baaren,
En schreeuwt, gelyk al d'aardt om voortgang van de vree.
De Scheepskrijg is tot schrik van landt en waterschaaren.
De hofgezanten gaan, op d'oever van de zee,
Elkander te gemoet, tot heil der Vryigheeden.
De schaduw wijkt de zon, zoo doet de Krijg de Vreede.
| |
In de negende VertooningDaalt de Vreede uit de Hemel; zy heeft Neering, Rykdom en Overvloedt aan haar rechte zy, de zielen van Tromp en van Galen aan de slinke: deeze Helden worden van Mars en Pallas met scheepskroonen, die van starren blinken, gekroont. Apllo en de negen Muzen zingen en speelen haar oorlogsdaaden. de Vryheeden, elk van zijn Landtschappen omheint, bzweeren het vreedeverbont. Juno klimt op haar waagen; Bacchus op zyn wynvat; Merkurius verwisselt zyn staf voor een scheepsroer. Ceres versiert haar pruik met koorenaären; en Pan met gras. De zeekryg wordt in zee gedompelt door de Vreede;
Zy daalde nit uit 's hemels troon met haar gevluchte rey.
De Vryheên komen hier elkander tegen treeden.
't Is veiligh op de vloet. Men wraakt het moordtgeschrey.
Wie beurz' en havens heeft laat zich van vreughde hooren.
Waar dat de Vre verschijnt wordt d'Overvloedt herbooren.
| |
[pagina 611]
| |
In de tiende VertooningZit Neederlandt op een troon, die van ankers, kabels, zeilen, vlaggen en scheepswapens door elkander gevlochten is; Mars zet haar een helm op 't hooft daar een schip op staat: Pallas geeft haar een speer, daar de Vreede, door hulp van vloedt, twee vrucht hoorens aanstrikt: Merkurius, die de Neering by zich heeft, reikt haar zijn scheepsroer: de zeven Neederlanden, die om haar zeetel staan, worden van d'Eendracht met een rooden sluier aan elkander gehecht: de Vryheidt staat in 't midden. Gerechtigheidt, Voorzichtigheidt en Kracht worden van het Zevental omhelst. Juno, die de Rijkdom op haar waagen heeft en Bacchus die van Satyrs voortgetrokken wordt; koomen met Ceres en Pan den troon naaderen. Apollo en de Muzen zijn beezigh om hun verwoeste Parnas te herstellen. Neptunus, en al de Zee- en Stroomgoden en godinnen betoonen zich vol vreughde. De Landtschappen, die in het Zuiden, Noorden, Oosten en Westen door de Staatsche wapens verwonnen zijn, koomen hier wetten ontfangen. Hier ziet men 't Vrye landt: haar Zeven oorlogsleeden
Verschijnen, yder met haar deugden, voor haar troon,
De groote Zuid' en Noord' en Oost' en Westersteeden,
Die zy door wapens dwong, ontfangen hier geboôn.
De dpeer bewijst dat zy in Vreê noch op wil passen.
De Wakkerheidt behoedt de landen voor verrassen.
|
|