Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |
[pagina 580]
| |
Vaarzen voor een der Schouwtoonneelen.
Men vocht in Neederlandt om Vryheidt en om Vreê,
Nu zijn deez' twee bevochten:
Dies steekt men 't bloedig zwaart gezegent in de scheê;
En boeit de krijgsgedrochten.
De steeden haalen aâm door 't deizen van 't Geweldt.
Al wat de Krijg verwoest wordt door de Vreê herstelt.
| |
[pagina 581]
| |
Op d'eerste Vertooning, 't Gewapende Euroope.De woede Mavors komt gewapent op zijn waagen:
Hy heeft, om 't wufte volk in 't moorden te behaagen,
De schijn van Godtsdienst aan zijn rechte zy geplaatst.
Het weiffelend Geluk, dat met de kroonen kaatst,
Staat achter op 't verdek. de helsche Razeryen
Die trekken hem deur 't heir. de Zucht tot heerschappyen,
Drijft deeze gruwlen met haar zweep van slangen voort.
De godtvergeete Wraak, de nimmerzatte Moordt,
Bederf, de Schrik, Verraadt, de lijdelooz' Ellenden,
En 't toomeloos Geweldt, op blaakeren, op schenden,
En stroopen afgerecht, en al die heilloos werk
Hanthaaven, volgen hem. men opent Janus kerk.
Vulkaan beschikt geweer, en harrenast de Grooten.
De Vreede neemt de vlucht, met al haar Speelgenooten.
De Neederlanden gaan de Krijg vol hoops te moet.
Wie lauwren plukken wil, besproeit ze met zijn bloedt.
| |
Op de tweede Vertooning, 't Woedende Oorloog.Euroope schreeuwt om hulp, nu zy aan alIe kanten,
Gelijk in Cezars eeuw', de naaste bloedtverwanten
Elkaâr te keer ziet gaan; maar 't schreeuwen is om niet.
De Boosheidt heeft geen oor. Veneedjen lilt als riet,
Terwijl zy Kandië, haar dochter, door de Bassen
Van 't wreede Thraciën, ellendig ziet verrassen.
De geest van Godefroy vertoont zich aan het volk.
Zijn rechtehandt beklemt een schitterende dolk,
De slinke zwaait een toorts. hy poogt, nu hy de Frygen
| |
[pagina 582]
| |
Ziet naadren, 't Christenheir, gesplitst door burgerkrijgen,
Te stillen; om den Turk, zoo goddelijk verwoedt,
Als hy het oost bevocht, van d'Ister, tot den vloedt
Die 't nat van Indus zwelgt, al juichend', naa te jaagen.
Belloone steekt in 't heir, op haar bebloede waagen,
Haar schorre moordttrompet, en hitst de benden aan.
't Geweldt is op de been. de Doodt is niet t'ontgaan.
| |
Op de darde Vertooning, Afgestreede Vorsten.De Vreed' ontsluit haar troon van kronkelende wolken.
Op 't karmen van Euroop', die, in 't gedrang der volken,
Deemoedigh leit geknielt, en zucht door groote noodt.
Haar Vorsten zijn, nu zy de Vreede zien, zoo roodt
In 't aangezicht van schaamt, als hun verwoede handen
Van dierbaar menschebloedt. de fiere Neederlanden
Slaan d'oogen naar de lucht. de vruchtbaar Aarde steekt
Haar hooft, ten schouders toe, in brein en bloedt deurweekt,
Uit een gesprongen mijn'. de Boschgoôn zien, op 't scheuren
Der wolkgordijnen, op. de Waterscharen beuren
Hun pruiken van koraal, van liezen, mos en gras
Uit het deurbloede nat, om niet in puin, noch as,
Beneeden in hun vloên, noch lijken te versmooren.
De Vreede reikt Euroop, nu d'opgezwolle tooren
Der Kooningen verdwijnt, van 't ongemeete dak,
Daar zy haar schaar omhelst, de heilge pallemtak.
| |
Op de vierde Vertooning, Omhelsde Vreede.De rijke Vreede komt, om 't Oorlog te verjaagen.
Bestandt (de voorboô van de Vreede) trekt de waagen.
| |
[pagina 583]
| |
Voorzichtigheidt bestiert de dissel met haar handt.
Men ziet waar datze rijdt, het vruchtelooze landt
Een oest van groene palm en vett' olijven teelen.
De Neering, d'Overvloedt, en Rijkdom, drie gespeelen,
Vervolgen haar op 't spoor. het langverwacht Gerucht
Vliegt voor de waagen heen. Euroope schept weêr lucht.
De vorstelijke Trouw, d'oprecht' Onnozelheeden,
De stark' Eendrachtigheidt, een borstweer aller steeden;
De waare Burgerliefd', het ongekreukte Recht,
De hemelsch' Eerbaarheidt, en al wie door 't gevecht
Euroop' verlieten, zijn beleitsters van de waagen.
De Vorsten, die 't gewelt der naare donderslagen,
En blixems van 't geschut vervloeken, treên de stoet
Der Vreede, vol van vreughd', eerbiedelijk te moet.
| |
Op de vyfde Vertooning, Eeuwige Vryheidt.Het strijdtber Neêrlandt vocht om Vryheidt en om Vreede,
Hier maakt het groot Nassau haar vollikrijke steede'
Naar 't bloedig vechten vry. hy helpt haar aan de hoedt,
En breekt het Graaflijk juk, dat Karel stoudt van moedt
Haar op de schouders smeet, en maakt de staale banden,
Daar d'overfiere Leeuw, die staag na vryheidt branden,
Ruim zeven eeuwen aan geslooten lagh, weêr los.
Zoo laat de felle wolf, in 't spoorelooze bosch,
Een overheerde stier, als hy zich ziet bezetten
Van harders, ongequetst. elk schrijft zijn eigen wetten.
't Geluk belonkt de steên. de verwelooze Nijdt
Staat achter 't Staatsch Geluk, en knaagt, uit enkle spijt,
Haar eigen ingewant. de Vreede toont Euroope,
Omheint van Vorsten, roodt van broederbloedt bedroope',
Hoe Spanje, door 't ontslaan van 't roembaar' Neederlandt,
Augustus eeuw genaakt, en vett' olyven plant.
| |
[pagina 584]
| |
Op de zeste Vertooning, Bezwoore Vreede.De Neederlanden staan voor 't outar van de Vreede;
Daar zy aan een gehecht, met diergestaafden eede',
De Vreê bekrachtigen. elk walgt van menschenbloedt.
De wijtberoemde Vrank, de Hes, vol oorloogsmoedt,
En d'onbepaalde Zweedt, en 't dappere Germanje,
Beôogen 't Vreêverdrag'. het rustelooz' Brittanje,
Dat trekt zich zelf als dol Godtsjammerlijk by 't hair.
De Liefd', en Eendracht treên, by 't blaakerend' autaar,
De Nijdt en Twist op 't hart. Neptuin de vorst der baaren,
Merkuur de handelgodt, en Ceres die haar hairen
Met geele koorenâar op 't heerelijkst verguldt,
En Bacchus die zijn hooft met wijngaardtranken hult,
En Pan die 't vee behoedt, dat langs het veldt gaat dwaalen,
Verschijnen by 't verdragh, om weder aâm te haalen.
Zoo doet de zoete Ley, de Maas, de Rijn, en Scheldt,
De Vreê behoedt het landt voor 't woeden van 't Geweldt.
| |
Op de zevende Vertooning, Geboeide Belloone.Oranje heeft Belloon met keetens vast gebonden.
Euroope voelt haar borst, dus lang vol diepe wonden,
In Neederlandt geheelt, door 't streelen van de Vreê.
Kastilje steekt het zwaardt, vol schaaren, in de scheê,
En geeft het aan de roest. de vrygevochte Landen
Bestrikken 't, daar het steekt, met zeven yzre banden.
De Vreedeschaar verjaaght de Twist, Geweldt, de Moordt,
Bederf, Verraadt, Bedrogh, en. wat 'er uit de poort
Van Styx ter werreldt quam. de Heff', de Zweed', en Vranken,
| |
[pagina 585]
| |
Zijn noch in 't harrenas. de Godt der wijngaardtranken,
En milde Graangodin, nu veilig in haar schuur,
Belonken 't Spaans gezagh. Neptunus en Merkuur
Genaaken Neederlandt. d'in-galgedoopte tongen,
Die, spijt hun overheên, de Vreê zoo hels besprongen,
Zijn nu vol hooningraat. zoo blust een vry Gewest
Het vuur van burgertwist, de schaadelijkste pest.
| |
Op d'achtste Vertooning, 't Veilige Neederlandt.De Vreede treedt den Krijg en wapenen met voeten.
De Min heeft Mars deurwondt; die, om zijn lust te boeten,
Vrouw Venus, op haar koets, aanminnelijk omvat.
De Zanggodinnen, die het schrandermaakend' nat,
Op 't dubbele Parnas, voor ongeval bewaaren,
Minerve, kunstgodin, en Febus, godt der snaaren,
Zoo lang door Krijg verjaagt, zijn weêr in volle kracht.
Neptunus, Ceres, Pan, Merkuur, het eêl geslacht
Dat uit de rijke schoot der Vreed' is voortgekoomen,
En al de Gooden, die het Oorlog in de stroomen
Ontschoolen, steeken 't hooft ten groene golven uit.
Veel Vorsten zweeren, door Veneedjen opgeruit,
De val van Mahomet, het stedenrijk' Euroope,
Verzoekt Brittanje, half in burgerbloedt verzoope',
In rust te brengen, door het goddelijk Bestandt.
Zoo hangt men 't harrenas voor eeuwig aan de wandt.
| |
Op de negende Vertooning, Moeder der Vreede.'t Gezeegendt Amsterdam, omheint van Waaterschaaren
Zwaait nu, als Kaizerin der zoet' en zoute baaren,
| |
[pagina 586]
| |
De gaffel van Neptuin: haar hooft is met een kroon
Van steevens geperruikt. de Faam beschrijt haar troon,
En steekt haar loftrompet. 't Gerecht, de kracht der Steede',
De Vryheidt, d'oude Tucht, de Godsdienst en de Vreede,
Bekleên haar rechte zy. de Neering, d'Overvloedt,
De Rijkdom, d'Eendracht, en de Trouw, oprecht van moedt,
Heeftz' aan haar slinkehandt. het krielt in al haar wijke'
Van vreemde handelaars. het zwart geverfd' Afrijke
Beschenkt haar met yvoor, met bloetkraal, en met goudt;
Amerike met riet, met zilver, en met hout,
Daar 't ongebaande bosch in 't westen op mach roemen;
En Azië met zijd, met paarlen en met bloemen,
Met wierooktellegen, en allerhande schat.
Haar Vorsten staan verbaast, nu zy de rijke stadt
Aan d'Aamstel, op haar troon zoo heerelijk zien blaaken.
't Geluk biedt haar de handt. die 't heillooz' Oorloogh wraaken
Begroeten haar van veer voor Moeder van de Rust.
Zoo bralden 't oude Room' in 't leeven van August.
|
|