Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– AuteursrechtvrijDavid door de Profeet Nathan bestraft.De schrandre Nathan komt voor Davids voeten buigen.
Wie 't hooft bestraffen wil moet rijk van oordeel zijn.
De koning staat verbaast en heeft een naare schijn.
Een boos geweeten is door wijsheidt t'overtuigen.
Zoo dwingt een weerloos man een krijgsheldt groot van moedt.
Zijn hart is vuil van min; zijn ziel bemorst van bloedt:
Maar deeze smetten zijn door traanen af te spoelen.
Godts heete wraak is licht door weenen te verkoelen.
| |
[pagina 542]
| |
Jezus in de Tempel besneeden; door N. geschildert.Waar ben ik! in wat oordt? ik vindt my in Efezen.
Hier rijst Dianaas kerk, zoo vol van kunst als schat,
't Gebou van een godin moet rijk van luister weezen.
Hoe! in Efezen? neen: ik ben in Davids stadt;
Dit is de tempel die zijn wijze naazaat stichten:
Want Jezus wordt hier na de Joodtsche wet besneên.
Die mannen heeft verplicht voldoet de kindreplichten.
Laat ons de harten, door de zondt zoo hardt als steen,
Door deugdt besnijden, om 't geloof, daar 't zakt, te schraagen.
Wie zijn geloof met deugdt vereent, zal Godt behaagen.
| |
De Roomsche Kaizers van wit marmer.Dit zijn de Kaizers van het lauwerdraagendt Roome:
Van buiten zijnze wit; van binnen roodt van bloedt.
De moordtzucht laat zich door geen burgerrecht betoome'.
De hoop op heerschappy is nimmer afgewoedt.
Nu juicht men: want de doodt heeft hen in klem van banden.
Het leeven heeft geen vrees voor doode dwingelanden.
| |
Vier deelen van de Werreldt. | |
Aziën.Het machtigh Aziën is rijk van koningrijken.
Hier hadt Godts Zoon zijn wieg zijn graf en hemelvaart:
Nu doet zy 't hemelsch woordt, o ramp! voor 't helsche wijken.
Wie hier geen heil bewaart, is 't eeuwig heil niet waart.
Wat baat haar dat de zon komt rijzen uit haar daalen?
Wie Christus licht verliest houdt niet dan doove straalen.
| |
Euroope.Euroope spant de kroon van zeegenrijke steeden.
Haar wetenschappen zijn voor alle schat geschat.
| |
[pagina 543]
| |
Geen dierder schatten dan landtnutte schranderheeden.
Zy maakt haar zusters staâg, in spijt van 't woeste nat;
Doch niet uit zucht: maar om 't gezagh der rijke Rijken.
De zusterzucht, o smart! moet voor de Staatzucht wijken.
| |
Afrijke.Afrijk' wordt staag bestreên, om haar vergulde zanden:
Het wapent zich vergeefs met dieren wreedt van aart.
De goudtzucht, stout van moedt, ontziet geen leeuwetanden.
't Is arme rijkdom die men met gevaar bewaart.
Het landt is veer: maar 't volk veel veerder van Godts paaden.
Wie 't volk om goudt vermoordt noch veerder van Godts blaaden.
| |
Amerike.Amerike verschijnt in 't midden van de vloeden.
Haar goudt is roodt van aart; noch rooder van haar bloedt.
De rijkdom maakt haar arm: maar rijk van teegenspoeden.
Die haar het goudt ontrooft, brocht haar Godts woort te moet.
Zoo sterft men in zijn schat, en wordt uit Godt gebooren.
Wie goudt om Godt verliest heeft zeegenrijk verlooren.
|
|