Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan H. S. toen hy Christus aan 't Kruis geschildert hadt &c. Dit lichaam is geheel mismaakt, Om dat het niet geheel mismaakt is. Gy schildert dat het helder blaakt, En toont niet waar de roe geraakt is. 't Gelijkt naar Christus niet: o neen, Om dat gy 't Christus doet gelijken. Wilt gy hem toonen als voorheen? Zoo zoek in alle woeste wijken De diere bloedt- en traanenplas Van die men om zijn naam deedt sterven, En mengze met hun heilig asch, Gy kunt hem zonder zulke verven Niet schildren als hy is geweest. Niet schent 'er meer dan geesselzweepen. Dit lichaam is te gaaf van leest: Bekleê het vel met roodestreepen. Zoo heeft de Joodt u voor gemaalt. De Staatzucht durft de deugdt bestrijden. De Boosheidt toont zich onbepaalt. Wie hoort dit zonder meedelijden? Vertoon hem met een doornehoedt, En blus zijn oogkool, hel van straalen, In eeuwigh zaaligmaakendt bloedt. De kunst mag niet van 't voorbeeldt dwaalen. De roê heeft d'aadren afgesneên. Geweldt heeft zin in wreê schildryen. 't Penseel, beroemt door geestigheên, Moet nimmer teegens 't leeven stryen. [pagina 526] [p. 526] Wie Christus beeldt het meest mismaakt, Die heeft het leeven 't meest geraakt. Vorige Volgende