Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de schildery van de zuntvloedt. Hier oopent d'aardt, door last van Godt, haar watersluizen. De hemel stort, o schrik! haar wolken op ons af. De springvloedt zwelgt all' 't landt, zelf dijken, bosch en huizen. De boozen zijn altijdt tot doelwit van de straf. Hier helpt noch poort, noch wall' voor 't woeden van de plassen. Wat bergen bergen my voor 't steigeren der zeen? De zielsmet hadt men best door traanen kunnen wassen: Nu is de zuntvloedt voor de zondtvloedt veel te kleen. Help Noäch! berg mijn lijf. hy weigert: maar 't heeft reeden. De ziel, als 't lichaam zinkt, drijft noch op haar gebeeden. Vorige Volgende