Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 280] [p. 280] Klavesimbelspeelen van Juffrouw Anna van Baarle. Laat oudt Grieken 't lof uitschreeuwen Van haar Orfeus snaarespel: Want hy wist de wreede leeuwen, Zelf de wachter van de hel Vast te binden aan de klanken. Maatspel heeft een groote kracht. Helden woên om lauwerranken: Maar de lier, niet Min geacht, Wykt in roem geen heldendeege. Wie dat zonder roem verwint, Kroont zich met de grootse zeege. D'Amstel, die het spel bemint, Roemt met recht op Annaas vingren, Die geen reedeloos gediert Op haar speelen doet verslingren, Daar men Orfeus spel om viert: Maar de keurigst' aller ooren. 't Is veel min het woest gedrocht Dan de menschen te bekooren. Dieren hebben niet bezocht. Menschen zyn vol schranderheeden. Wyzen oordlen naar 't geluit. Godt Apollo, ryk van reeden, Spande lest zyn paarden uit, Toen hy Anna hoorde speelen, En verscheen aan d'Amstelvloedt; Daar zy hem zoo wist te strelen, Dat hy haare roozehoedt [pagina 281] [p. 281] Met zyn lauwren quam versieren. Kunsten passen lauwerieren. Vorige Volgende