Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Pynenburg, hofsteê van de E. Heeren Jakob Jakobsz. Hinloopen, Scheepen der zelfde Stadt. Myn handt, o Pynenburg! nu dat ik u kom naadren, Verschynt in uw gewest, gewapent met een schacht. De dichtkunst schept vermaak in schaduw van de blaadren. In d'oopelucht verkrygt de geest een nieuwe kracht. Vergun my dat ik uw naar waarden mach afmaalen. Wie ryk van luister is behoort voor elk te praalen. Uw gevels ryzen uit de boomen met haar kruinen, En steigren naar de zon, daar zy op 't heerlykst straalt. Uw veenen, vast van grondt, omgorden zich met duinen: Maar d'oogstraal wordt hier door geen heuvels afgepaalt. 't Gezicht, dat vry wil zyn, gedoogt geen teegenstreeven. Wie ruim wil weien moet zich op het landt begeeven. Hier ziet men van uw trans het oude Uitrecht brallen, Daar 't woeste volk voorheen vergeefs op heeft gewoedt. Gins naadert Amersvoort, omheint van groene wallen. Daar doet zich Naarden op deurverft in burgerbloedt. Wie door zyn daaden leeft, dit leeft alleen door sterven. De faam is schriklyk die men door zyn ramp moet erven. [pagina 279] [p. 279] Pomona heeft uw hof met vruchten overlaaden; En Flora schildert d'aardt met rooz' en lelybloem. De wellust weet zich hier door d'oogen te verzaaden. Wie dubble gaaven heeft verdient een dubble roem. De bolle Bacchus queekt en parst 'er milde wynen. De wyn, die geesten baart, doet alle zorg verdwynen. Uw singelboordt, beplant met breedtgeblaade linden, En steigrend' eiken, strekt de boomgaart voor een wal: In deeze telgen laat de nachtegaal zich vinden, En vult de ruime lucht met schaaterendt geschal. De zang verwint onz' oor, gelyk 't gewasch onz' oogen. Een lusthof vol vermaak is machtigh van vermoogen. Hier ziet men Ceres haar perruik met kooren sieren. Daar weit de boxvoet Pan. gins gaat Diaan ter jaght. De byën koomen hier langs bloeiendt boekweit zwieren. Een plaats die elk behaagt heeft ongemeene kracht. Uw landtoordt leevert stof aan schilders en Poëeten. Wie ryk van stoffen is hoeft geen Parnas te weeten. De Hindeloopens, door de zorg voor d'onderdaanen Van d'Amstel, afgeslooft, verluchten hier 't verstandt. De zorg wordt best verpoost in schaaduwryke laanen. Geen zwaarder lasten dan de last van stadt en landt. De Staatzorg laat zich niet dan voor een tydt bepaalen. Wie andre dient moet voor zich zelf ook aassem haalen. Gy weet, o Pynenburg! de pynen te verzachten, Door 't lieflyk lachen van uw akkers, hof en zaal. Wie dat de pyn verwint wykt geen Apol in krachten. Hadt ik de schelle stem van uwe nachtegaal, Ik zou, o landtpriëel! uw deugdt aan elk doen hooren. Wie dat het oog vernoegt, de dichtkunst is voor d'ooren Vorige Volgende