Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Toen den Eerwaardigen Heer Justus Fontein, op Pingster preekte, &c. Wat voor een Heil-Fontein komt my in d'ooren vloeien? Dit water helpt de borst, zoo koudt als ys, aan 't gloeien, En maakt het hart, gelyk de zon het sneeuw, gedwee. Wie met zyn zinnen zeilt in zulk een ryke zee, Zal veiligh voor gevaar in 's hemels haaven koomen. De Grieksche hoef-fontein, die langs Parnas komt stroomen, Deedt Maro zingen van geweldt en worstelfeest: Maar wie zich hier bevindt zal zingen, hoe de geest Van Christus, als een duif van 't starredak quam daalen, Omheint van tongen, roodt van vuur, en ryk van taalen. 't Jordaannat zuiverde daar 't op melaatsheidt viel: Men wast door deeze bron de vlekken uit de ziel. Kon Mozes rotsfontein de tong van 't volk verquikken? Deez' hoedt de geest, om niet in d'afgrondt te verstikken. Wie dat zich dorstigh vindt, hier drinkt men door 't gehoor. Een ziel die dorst heeft laaft zich 't allerbest door 't oor. Vorige Volgende