Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
De ruwste ziel door 't ôor ontschaakt:
Want d'allerschelst der nachtegaalen,
Heeft, toen haar oog begon te straalen,
Zyn teelnest in haar keel gemaakt.
De bietjes storten op de tippen,
Van haar aantrekkelyke lippen,
De zoethe honing van Himet.
Dus hecht zy d'oore aan haar woorden,
Gezangen binden meer dan koorden.
De Min gebruiktze voor zyn net,
Om woeste zinnen vast te maaken.
Een schelle keel kan harten blaaken.
|
|