Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 236] [p. 236] Aan de Juffrouwen Joanne, Wilmyne en Marie van der Hoeven, toen zy Marie Vos, myn Dochtertje, banket vereerde. 't Kindt spreekt: Een ander zeil vry naar de suikerhoef van 't Westen, Met een bepikte kiel, En worstel in Braziel Met menschen die hun buik met menschespieren mesten. Wie iet door 't wapen haalt, Heeft zulks te dier betaalt. Ik min de Hoeven die zich aan het Y vertoogen: Want deeze, schuw voor moordt, Vereeren my in 't Noordt, Haar suiker voor een kus. de kus heeft groot vermoogen. Veel helpt de vrindtschap meer, Dan 't woedende geweer. Wat hoef ik dan, o West! dat my van veer doet gruwen, Deur d'overwreede zee Te zeilen naar u ree? Drie Hoeven zyn hier meer dan duizenden van d'uwen. Ik wraak het vreemde strandt. Wie wys is blyft op 't landt. Vorige Volgende