Aan de boom, die Karel de Tweede, Koning van Groot-Britanje, &c. Na dat hy zich een heele nacht, om zyn vyanden te ontvluchten, in haar holle schors verschoolen hadt, veilig in 't licht brocht, &c.
Britanje spreekt:
Hoe zal myn pen, o Boom! uw eigenschap afmaalen?
Hier eist niet minder dan de heele Helikon.
De deugdt verdient een pen van d'allerrykste taalen.
Elk duikt voor uwe deugdt als 't maanlicht voor de zon.
Wie groot van luister is wordt loflyk uitgekreeten.
De ceder wierdt geroemt om 't steigren van haar hout:
De lauwer siert het hooft der Helden en Poëeten:
Het bosch van Atlas pronkt met applen zwaar van goudt;
Noch moet haar vrucht, o Boom! voor d'uw' in waarde wyken:
Want gy hebt ons een vrucht vol wysheidt voortgebracht:
Een Koning, die van 't volk der waterryke Ryken
Met schepters, kroonen en vreêteekens, vol van pracht,
Eerbiedlyk wordt ontmoet, om eeuwigh meê te brallen.
Een gaadelooze vrucht verdient de grootste praal.
Een wakker Koning stut de Staat en 't volk voor 't vallen.
Gy zyt van Jupiter, het hooft van 's hemels zaal,
[pagina 207]
[p. 207]
Die 't Vorstelyke zaadt voor onheil wil behoeden,
Uit zyn Dodoonsche bosch in dit gewest gebrocht.
Hier heeft hy u besproeit met zuivre nektarvloede',
En op doen wasschen, tot een schrik van 't schelms gedrocht.
De goddelyke zorg heeft onbekende spooren.
Wat d'eeuwigheidt belooft wordt endelyk voldaan.
Nooit moet het blixemvuur, in 't heetste van haar tooren,
U naadren, om uw loof tot asch te doen vergaan.
De donder zy vervloekt zoo zy uw stam wil klooven:
Maar valt gy door de Tydt, die aIles werpt in 't zandt,
Dan zal ik van uw hout, een steun der steên en hooven,
Een zuil doen maaken, voor de troon van Engelandt.
Wie zulk een steunstyl heeft behoeft geen andre schraagen.
Geen trouwer schildtwacht dan een vaader voor zyn zaadt.
Een die men heeft geteelt beschermt men ook voor laagen.
Zoo zal nooit aarts-tiran, door wapens, noch verraadt,
Het wettig' erfrecht uit de handt der Stuarts rukken.
Van nu aan roep ik al myn volkeren by een,
En hou de marmerberg, in aller yl, tot stukken:
Ik zal, tot dankbaarheidt, een tempel van de steen,
Recht over uwe kruin, op 't heerelykste bouwen:
Hier zal ik op de dagh dat gy myn Vorst voortbracht,
O Koninglyke dagh! myn hoogste hoogtydt houwen.
Drie Ryken zullen u, tot roem van uw geslacht,
Haar gaaven brengen, om uw telgen te versieren.
Wie dat een Vorst voortbrengt verdient geen minder eer.
De deugden van een ding vereeuwt men door het vieren.
Een krygsheldt offert Mars zyn slagzwaardt, schildt en speer:
Ik leever u myn hart ontlast van naare zuchten.
Wie wys is eert de boom om 't leevren van zyn vruchten.