Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
9. De tweede generatie dichtersaant.Op het driemanschap Celliers-Totius-Leipoldt volgde een groep jongere dichters, geboren omstreeks 1890, die de vergelijking met hun voorgangers niet konden doorstaan, of die na een korte opbloei zwegen. Ook de geest is niet dezelfde: de romantiek van het volksverleden en van de oorlogstijd begint te verzwakken; persoonlijke ervaringen, liefdeslyriek, strijd om een nieuwe levensbeschouwing komen op de voorgrond. Maatschappelijke veranderingen werken mee: ‘vir die Afrikaner het hierdie skielike oorgang van die agrariese tot die moderne industriestaat nuwe stryd en lyding gebring - veral ook die stryd om die volkskarakter en eie levensbeskouwing te handhaaf teen die vloedgolf van vreemde invloede’ [G. Dekker]. Een overgangsfiguur was a.g. visser [1878-1929], die eerst in zijn laatste levensjaren als dichter optrad met een bundel Gedigte [1925], gevolgd door Rose van herinnering [1927]. Hij verwierf zich grote populariteit door de welluidendheid van zijn liederen: innige liefdespoëzie naast uitingen van diepe smart, bij het verlies van zijn vrouw. Treffend zijn ook zijn kindergedichten [Uit ons prille jeug]. Na zijn dood verscheen nog een bundel: Die purper Iris en ander nagelate gedigte [1930], waarin veel van zijn rijpste werk is bijeengebracht. In de lijn van A.G. Visser's poëzie ligt de bundel Gedigte [1920] van de medicus a.d. keet [geb. 1888], uit zijn Amsterdamse studententijd. Veelbelovend was vooral toon van den heever [1894-1956], die na zijn studie in de rechten te Pretoria, rechter in Zuid-West Afrika werd. Zijn verzen openbaren een scherp kritisch verstand, een diep gevoelsleven en een ontwikkeld schoonheidsbesef. Zijn Gedigte [1919] werden in 1931 enigszins vermeerderd herdrukt [Eugène en ander gedigte]. Verzen uit later tijd, die van minder betekenis zijn, bundelde hij in Die speelman van Dorestad [1949]. j.r.l. van bruggen [pseud. kleinjan; 1895-1948] publiceerde drie bundels middelmatige poëzie [Lentestemmen, 1919; Gedigte, 1925; Môrestond, 1936]. Als prozaschrijver beproefde hij met groter succes zijn kracht aan de psychologische roman [Japie, 1922; Gebroke drade, 1935]. |
|