| |
| |
| |
Inlichtingen en raadgevingen
Bij nauwkeuriger studie over een persoon of tijdvak zijn de standaardwerken over onze letterkunde onmisbaar, ook om hun literatuuropgave. Uiteraard raadplege men het liefst de nieuwste drukken.
De geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, waarvan deel I in 1939 uitkwam, is nog steeds onvoltooid. De redacteur, Prof. Dr. F. Baur, schreef een uitvoerige inleiding over de methodologie. In deel I en II behandelde Dr. J. van Mierlo de letterkunde van de middeleeuwen. Deel III, grotendeels van de hand van Prof. Dr. G.S. Overdiep, is gewijd aan de 16de eeuw; deel IV deels door Overdiep, deels door Prof. Dr. G.A. van Es geschreven, en deel V door Van Es en Prof. Dr. E. Rombauts, bestrijken het tijdvak ‘van Renaissance en Barok’. Deel VI [de 18de eeuw] ontbreekt. Deel VII, de 19de eeuw tot ongeveer 1885 in Nederland, werd geschreven door Prof. Dr. C.G.N. de Vooys. Deel VIII, dat ditzelfde tijdvak in Vlaanderen moest omvatten, is nog niet gereed. Deel IX, bewerkt door Prof. Dr. W.J.M.A. Asselbergs, handelt over de noord-Nederlandse letteren van 1885 tot en met de generatie Leopold-Boutens. In deze reeks standaardwerken kan men dus juist de minder-bekende perioden [18de eeuw; geheel de Vlaamse herleving] niet bestuderen, zo min als de moderne literatuur. Een bezwaar tegen deze Geschiedenis is ook de veelheid en verscheidenheid van de auteurs, en voorts de veel te beknopte en vaak slordige literatuur-opgave.
In 1948-1953 publiceerde Gerard Knuvelder zijn Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde [4 delen; met een vijfde deel gewijd aan de moderne letteren], dat terecht veel waardering vond. Een geheel bijgewerkte herdruk is in 1957-1961 verschenen.
Nog altijd onmisbaar door de exactheid en de volledigheid der gegevens is de Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde door J. te Winkel, waarvan de 2de druk [1922-1927] 7 delen omvat. Geheel anders, veel subjectiever en essayistischer, is de Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde door G. Kalff [eveneens 7 delen, verschenen 1906-1912].
Beknopter werken, in éen deel, zijn het Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis door Dr. J. Prinsen, en een Nieuw Handboek door Dr. J. Walch [1943; herdrukt 1947]. Onder leiding van Haantjes en Smit werkten verscheidene auteurs samen bij de totstandkoming van het Panorama der Nederlandse letteren [1948], dat in z'n ongelijkmatigheid een aantal voortreffelijke hoofdstukken bevat. Populairder is de geïllustreerde literatuurgeschiedenis die onder de titel Dichterschap en werkelijkheid [1938] werd samengesteld door Moller, Karsemeyer, Staverman, Van Leeuwen, Besselaar en Goris. In 1959 publiceerde Dr. J.C. Brandt Corstius zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, dat vooral voor de oudere perioden bijzonder leesbaar is. Over de geschiedenis van het Drama en Tooneel bezitten we een afzonderlijk boek, door Worp, in twee delen [1904-1908]. Internationaal werd de geschiedenis van het drama op populaire wijze behandeld door L. Simons in Het drama en tooneel in hun ontwikkeling, in vijf delen.
| |
| |
Een goede bloemlezing geeft een onmisbare verduidelijking van het historisch overzicht, maar de persoonlijke smaak van de auteur is een onvermijdelijk nadeel. Ten aanzien van de dichtkunst is de Spiegel van de Nederlandse poëzie door alle eeuwen door Victor E. van Vriesland [3 delen] van belang, al lijden de moderne perioden aan overcompleetheid. Oudere bloemlezingen, zoals die door Van Vloten of door Leopold samengesteld, behouden langer hun waarde, dan de historische overzichten van hun tijdgenoten.
Voor grondige studie van enig auteur is behalve het lezen en herlezen van zijn werk ook kennis nodig van de verspreide wetenschappelijke artikelen, zoals die gepubliceerd zijn en worden in de vaktijdschriften: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde; De nieuwe taalgids (met afzonderlijk register op de jaargangen I-L); Spiegel der letteren; Levende Talen; Leuvense bijdragen, enz. Ook oude jaargangen van inmiddels opgeheven tijdschriften bevatten soms onvervangbaar materiaal. Om de navolgende literatuur-opgave niet onmatig te doen uitdijen, beperken we ons over het algemeen tot enkele van de nieuwste publikaties. De lezer zal daar bijna steeds verwijzingen aantreffen naar ouder materiaal. Opgave van oudere studies vindt men ook in drukken van deze Schets van vóor 1958. Voor bio- en bibliografische gegevens omtrent moderne auteurs [na 1800] is het gedrukte kaartsysteem van het Letterkundig Museum onmisbaar. Talrijke artikelen van kritische en essayistische aard zijn vermeld in het handige Bronnenboekje, door Drs. W. Diemer [Gorinchem 1959].
1. Voor Hendrik van Veldeke zie men P.C. Boeren: Vragen rondom Hendrik van Veldeke [Tijdschrift lxxiii en lxxiv]; J. van Mierlo: Oude en nieuwe bijdragen tot het Veldeke-probleem [1957]; Jef Notermans: Hendrik van Veldekes letterkundige nalatenschap [Levende talen, februari 1958] en C. Minis: De lyriek van Henric van Veldeke binnen het kader van de Duitse Minnesang (in Spiegel der Letteren, ii).
2. De beginner moet geen uitgaven zonder toelichting ter hand nemen. Het Middelnederlands is voor ons bijna een vreemde taal geworden. Bij diepergaande studie is het Middelnederlandsch woordenboek door Verdam en voltooid door Stoett, onmisbaar; het Middelnederlandsch handwoordenboek van Verdam is daarvan een beknopte uitgave.
3. De chronologische orde van de middeleeuwse letteren komt vooral in de werken van J. van Mierlo helder uit. Men zie evenwel ook Dr. J.A.N. Knuttel: Onze letteren in de middeleeuwen [1958]. Een uitvoerige bloemlezing gaf Anton van Duinkerken in Dichters der middeleeuwen [1935].
4. Vooral door de Franse literatuur-historicus Prof. Joseph Bédier is in zijn vierdelig werk Les légendes épiques [1908-1913] gepleit voor het artistiek en ‘modern’ karakter van de oud-Franse heldenzangen, die z.i. niet ontstaan zijn uit liederen uit de tijd van Karel de Grote zelf, maar twee, drie eeuwen later en wel speciaal in pleisterplaatsen langs de grote pelgrimswegen. Deze theorie is niet onvoorwaardelijk aanvaard, o.a. niet door Van Mierlo.
| |
| |
5. Met de inhoud van de Frankische romans kan men kennis maken in de Karolingische verhalen door J.A. Alberdingk Thijm. Verschillende romans zijn toegankelijk in goedkope uitgaven, soms met gemoderniseerde spelling. Karel ende Elegast is ingeleid en verklaard door Dr. W. van den Ent, die ook de Ferguut uitgaf in een verkorte bewerking. In 1962 verscheen: Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door A.C. Bouman. De Karel ende Elegast-editie in de Klassieke galerij [vijfde druk, 1963] bevat een voortreffelijke bibliografie. De Walewein werd fragmentarisch uitgegeven door Overdiep, en volledig door Van Es: De jeeste van Walewein en het schaakbord, van Penninc en Pieter Vostaert [1957].
Van Dr. P. Leendertz is een editie van Floris ende Blancefloer; een nieuwe editie met inleiding en aantekeningen werd uitgegeven door J.J. Mak [Zwolle 1960]. N. Wijngaards schreef over: Topen en symbolen van Floris ende Blanchefloer [Tijdschrift lxxx, 1964]. Om de geest van de Britse romans te leren kennen, leze men de studies van Koopmans [over de Torec, Moriaen, Ferguut en Walewein] in Taal en Letteren [1900], herdrukt in de bundel Middelnederlands romans [1920]. Dat aan de Karel ende Elegast een sprookjesmotief ten grondslag ligt, toonde Marie Ramondt aan [Karel ende Elegast oorspronkelijk?] Een dergelijk betoog leverde Mej. Dr. M. Draak voor de Walewein [Utr. diss. 1936].
6. De Reinaert-literatuur is ontzaglijk uitgebreid. De beide volledige handschriften zijn uitgegeven in de Zwolsche herdrukken door Hettema en Degering. J.W. Muller bezorgde een kritische editie [tweede, herziene druk 1939], met daarbij een brede Critische commentaar [1917] en een Exegetische commentaar [1942]. Alle handschriften en fragmenten zijn in 1952 diplomatisch afgedrukt door W.G. Hellinga in een uitgave die de grondslag vormt voor alle verdere onderzoek. Een betrouwbare tekst met kundige aantekeningen geeft de uitgave van Tinbergen-Van Dis [serie Van alle tijden] of die van De Keyser; in moderne spelling is Van den Vos Reinaarde verkort uitgegeven door Zaalberg. De Reinaert is meer dan eens in versvorm of proza naverteld, o.a. door Stijn Streuvels. Een ongekuiste modernisering schreef Achilles Mussche [1964]. Over verschillende Reinaert-problemen heeft Van Mierlo bij herhaling geschreven, met wisselend inzicht. Deze artikelen, in 1953 gebundeld, geven een indruk van de moeilijkheden waarvoor de Reinaertkenners zich geplaatst zien. Een herdruk van de berijming door Jan Frans Willems, uit 1834, tezamen met de tekst naar het Comburgse handschrift, werd als pocketboek bezorgd door W. Gs. Hellinga [1958].
De Isengrimus is in modern Nederlands vertaald door J. van Mierlo [luxeuitgave, 1946].
7. Het werk van hadewijch is het best bereikbaar in verschillende uitgaven van J. van Mierlo, o.a. Strofische Gedichten [2 delen, 1943]; Visioenen; Brieven; Mengeldichten [1952]. Van zijn hand is ook een bloemlezing met uitstekende inleiding [1950]. Belangrijk is het Utrechtse proefschrift van Marie H. van der Zeyde: Hadewijch, een studie over de mens en de schrijfster [1934]. Albert Verwey vertaalde Hadewijchs Visioenen in modern proza.
| |
| |
8. Uitvoerig werd maerlant behandeld in het proefschrift van J. te Winkel: Maerlant's werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw [1877; in de tweede druk omgewerkt]. Een nieuwe samenvattende studie schreef J. van Mierlo in 1946: Jacob van Maerlant, zijn leven, zijn werk, zijn beteekenis. De onverenigbaarheid van ‘coster’ met ‘scepenclere’ betoogde P. Maximilianus in Tijdschrift lxvi. Zie ook beschouwingen van J. Noterdaeme, o.a. in Wetenschappelijke Tijdingen, september 1960 en vooral in: Handelingen van de Kon Zuidned. Maatschappij voor taal- en letterkunde en geschiedenis xv [1961]. Verscheidene teksten van Maerlant zijn in de laatste jaren herdrukt, o.a. een keur Uit de strofische gedichten van Jacob van Maerlant door Van Mierlo [1954]; de Roman van Torec door Dr. Bellemans [Klassieke galerij]; het belangrijke gedicht Sinte Franciscus leven werd met een zeer uitvoerige woordenlijst en andere toelichtingen uitgegeven door P. Maximilianus [2 delen, 1954]; van geheel andere aard is de ‘middeleeuwse vriendschapssage’ Amijs ende Amelis, uitgegeven door Dr. Mak [1954]. Van de grotere werken bestaan alleen edities uit de 19de eeuw.
9. Inzicht in de betekenis van boendales Lekenspiegel geeft de studie van J. Koopmans in het Tweemaandelijksch Tijdschrift [nov. 1899]. Nieuwe Boendale-studies publiceerde J.J. Mak in Tijdschrift lxxvi en lxxvii.
Voor dirc potter zie men een uitvoerig artikel van B. Overmaat in Tijdschrift lxix. Dezelfde letterkundige gaf Potters Mellibeus uit in zijn Nijmeegs proefschrift [1950], en besprak Der Minnen Loep een vertaling uit het Duits? [in De Nieuwe Taalgids, liii, 1960].
10. Van de Theophilus bestaat een moderne uitgave met toelichting door Van Mierlo [1941] en een tekst-editie door Roemans en Van Assche [Klassieke Galerij, 1961]. Zie daarover Stuiveling in De Nieuwe Taalgids lv en lvi. De Beatrijs is in facsimile-uitgave naar het handschrift en met uitvoerige bibliografie gepubliceerd door A.L. Verhofstede [1947]. Aan te raden is de Beatrijs-editie van Tinbergen in de serie Van alle tijden. Door D. Stracke is de Beatrijs, op grond van stijl-overeenkomsten, toegeschreven aan de auteur van Floris ende Blanchefloer, nl. Diederic van Assenede [Leuvensche Bijdragen 1927]. Knuttel wijst deze toeschrijving af. Een opmerkelijke studie publiceerde F. Lulofs: Begrip voor Beatrijs [in: Levende Talen, nr. 211, okt. 1961]; van zijn hand is ook een nieuwe tekstuitgave [1963]. De Maria-legenden in proza zijn uitgegeven door De Vooys, die dit onderwerp al in zijn proefschrift behandeld had: Middelnederlandse legenden en exempelen [1900; herdrukt 1926].
11. Over ruusbroec zie men studies van J. van Mierlo [in Dietsche Warande en Belfort, 1910] en de monografie van W.J. Aalders [1913]. Een standaardeditie van Ruusbroecs werk in 4 delen werd bezorgd door het Ruusbroecgenootschap [1931-1932]. Hierbij sluit een bundel studies aan, getiteld: Jan van Ruusbroec, leven en werken. Ruusbroecs werken zijn gedeeltelijk in modern proza vertaald door Dr. H.W.E. Moller. Van Dr. W.H. Beuken verschenen twee beschouwingen: Ruusbroec en de middeleeuwse mystiek [1946] en Heilige dronkenschap [1951].
| |
| |
Van de Imitatio bestaan talrijke vertalingen o.a. door Van Dijk en door Kloos. Het auteurschap van de Imitatio is door Van Ginneken toegeschreven aan geert grote, maar deze veronderstelling heeft weinig steun gevonden. Het geestelijk leven in de 15de eeuw kan men o.a. leren kennen uit Acquoy's boek over het klooster Windesheim, en uit de monografieën van W. Moll over brugman, van G. Visser over hendrik mande, en van W.J. Kühler over brinckerinck. In de Patria-reeks gaf R.R. Post een samenvattende studie over De moderne devotie [2e druk 1950]. Dr. A. van Dijk verzamelde een bundel Verspreide Sermoenen van Jan Brugman [Klassieke galerij, 1948].
12. Middeleeuwse liederen met muziek vindt men in verschillende liederboeken, o.a. éen door het Willemsfonds uitgegeven, en éen door de Maatsch. tot Nut van 't Alg. Een grote standaardverzameling leverde Fl. van Duyse. Een goede keuze uit de wereldlijke en de geestelijke liederen deed D.C. Tinbergen: Middelnederlandse lyriese gedichten [in Van alle tijden]; de uitvoerige toelichting en woordverklaring maakt deze uitgave ook voor beginners geschikt. Een uitgebreide keuze gaven ook H. Godthelp en A.F. Mirande in Het Dietse lied van de Middeleeuwen [1940]. In twee monografieën is het lied grondig behandeld: het wereldlijke in Kalffs proefschrift Het Lied in de Middeleeuwen [aangevuld in zijn Geschiedenis]; het Geestelijk Lied in de Middeleeuwen in Knuttels proefschrift [1906]. Vgl. ook Sr. Marie Josepha: Das geistliche Lied der devotio moderna [Nijm. diss. 1930]; Jop Pollmann: Ons eigen volkslied [Nijm. diss. 1935], en over het Antwerpse liedboek: Joh. Koepp: Untersuchingen über das Antwerpener Liederbuch vom Jahre 1544. Een gemoderniseerde herdruk van dit liedboek, met inleiding en toelichting, bezorgde W. Gs. Hellinga [1941].
Het werk van suster bertken, naar de vroegste druk, werd uitgegeven door Mej. C. van de Graft [Zwolse herdrukken, 1955]. Een artikel over Suster Bertkens doopceel publiceerde W.H. Vroom (De Nieuwe Taalgids li, 1958).
13. Algemeen toegankelijk in geannoteerde uitgaven zijn de abele spelen van Esmoreit, Gloriant en Lanseloet. In de Klassieke galerij gaf Rob. Antonissen in 1946 Een abel spel vanden winter ende vanden somer uit, met uitvoerige verklaringen. Van Esmoreit bestaat een voortreffelijke editie in fotocopie door De Maeyer en Roemans [Antwerpen z.j. = 1948]. Van Lanseloet is een incunabel uit 1486 in facsimile herdrukt [1902]. Al deze teksten, ook de kluchten, zijn te vinden in de omvangrijke bundel Middelnederlandsche dramatische poëzie van Leendertz [1907].
14. Zeer leerzaam zijn de inleidingen die J. Endepols schreef bij zijn uitgave van Vijf geestelijke toneelspelen [1940]. De eerste bliscap van Maria, die niet vóorkomt in het verzamelwerk van Leendertz, is uitgegeven door W. de Vreese [1931]. Een afzonderlijke editie van De sevenste bliscap, met vertaling en toelichting, door W. Smulders, werd uitgegeven bij gelegenheid van een opvoering te 's-Hertogenbosch [1913]. Het Spel van den heiligen sacramente van der Nyeuwervaert is met brede toelichting opnieuw uitgegeven door Asselbergs en Huysmans [1955]. Uitgaven van Marieken van Nieumeghen
| |
| |
zijn o.a. bezorgd door Beuken en door Dr. L. Debaene [Zwolle 1958]. Het auteurschap van anna bijns, bepleit door Van Mierlo, is afdoende weerlegd door P. Maximilianus [Tijdschrift lxviii]. Een facsimile-uitgave naar de postincunabel van ± 1518 werd bezorgd door Dr. A.L. Verhofstede [1950; herdrukt 1951]. Beschouwingen aan Mariken wijdde o.a. G.W. Wolthuis in Duivelskunsten en sprookjes-gestalten i [1952].
Ook van Elckerlijc bestaan verschillende edities o.a. van Endepols, en van G. Jo. Steenbergen [Zwolle 1956]. De verhouding Elckerlijc-Everyman is door een onderzoek van de rijmen definitief ten voordele van het Dietse spel beslist; het Engelse is een vertaling. Zie hierover J.J. Mak in Tijdschrift lxvii.
15. De rederijkerstijd is eerst laat diepgaand bestudeerd. Een belangrijk overzicht is De rederijkers door J.J. Mak [Patria-reeks, 1944], met een uitvoerige literatuuropgave. Dezelfde verzorgde in 1955 een nauwkeurige editie van De gedichten van Anthonis de Roovere. De spelen van cornelis everaert werden uitgegeven door J.W. Muller en L. Scharpé; colijn van rijssele met zijn Spiegel der Minnen werd behandeld door Mej. M.W. Immink [Utrechts proefschrift, 1913]. Verspreide studies werden door Eug. de Bock gebundeld als: Opstellen over Colijn van Rijssele en andere rederijkers [Antwerpen 1958]. Van zijn hand verscheen ook een monografie over johan baptist houwaert [Antwerpen 1960]. Over matthijs de castelein schreef G. Stuiveling in Spiegel der Letteren vii, nr. 3.
Drie esbattementen zijn uitgegeven door M. de Jong [Utrechts proefschrift, 1934]; daarop volgden Vier esbattementen door N. van der Laan [1938]. Andere rederijkersspelen zijn bestudeerd en gepubliceerd door B.H. Erné [Twee zestiende-eeuwse spelen van de hel], L.M. van Dis [Reformatorische rederijkersspelen], E. Galama, H. Meyling, G. Jo Steenbergen e.a. Laatstgenoemde schreef een uitvoerige studie over Het Landjuweel van de Rederijkers [1950]. Het refrein in de Nederlanden werd nauwkeurig bestudeerd door A. van Elslander [1953]. Van verscheidene andere rederijkers zijn teksten gepubliceerd; bijv. jan van den dale, jan pertcheval, jan van den berghe; over het algemeen is dit werk uitermate moeilijk van taal, en als poëzie meer merkwaardig dan ontroerend, hetgeen van werken uit de eigenlijke middeleeuwen dikwijls niet geldt. De sinnekens in het Rederijkersdrama werden grondig bestudeerd door W.H. Hummelen [Gronings proefschrift, 1958]. De talrijke taalkundige moeilijkheden worden vergemakkelijkt door het Rhetoricaal Glossarium door Dr. J.J. Mak (Assen 1959).
16. De zestiende eeuw is door Overdiep behandeld in deel iii van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Daar vindt men ook talrijke aanwijzingen voor verdere studie. Uit cultuur-historisch oogpunt heeft ook Huets Land van Rembrand nog altijd belang. Over erasmus schreef Huizinga een gedegen biografie.
Interessant is ook de bundel studies Humanisme en Renaissance door Enno van Gelder, Heeroma, Kazemier en De Leve [1948].
17. Een beschouwing over de Beeldenstorm uit ekonomische motieven bevat Het hongerjaar 1566 door Erich Kuttner [1949].
| |
| |
18. De Refereinen van anna bijns zijn grotendeels uitgegeven door Bogaers en Van Helten. Van verscheidene, later aan haar toegeschreven teksten [o.a. door Soens en door Van Mierlo], staat het auteurschap niet vast. Een beknopte keur uit de Refreinen met degelijke inleiding is uitgegeven door L. Roose [Klassieke galerij; 1949]. Over Waardering en invloed van Anna Bijns schreef L. Roose [in Spiegel der Letteren, i). Van zijn hand is ook een samenvattende studie: Anna Bijns een rederijkster uit de hervormingstijd [Gent 1963]. Een goede literatuuropgave bevat het Nieuw Ned. Biogr. Wb. deel 10 blz. 207-215.
Het Geuzenliedboek is bereikbaar in een goede uitgave van E.T. Kuiper, bezorgd door P. Leendertz [1924]. Over het Wilhelmus bestaan talrijke studies, mede omtrent het auteurschap, dat bij herhaling aan Marnix wordt toegeschreven. Van belang is nog altijd de monografie van P. Leendertz: Het Wilhelmus van Nassauwe [1925]. In 1933 verscheen een bundel Wilhelmus van Nassouwen, waarin een opmerkelijke studie door P.N. van Eyck. Voor de interpretatie is het proefschrift van J.B. Drewes: Wilhelmus van Nassauwe [1946] van waarde. Men zie ook het uitvoerige hoofdstuk door G.A. van Es in de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, deel iii, en het artikel van S.J. Lenselink in Tijdschrift lxvii.
De Dichters der Reformatie in de zestiende eeuw zijn behandeld in een uitvoerige studie met bloemlezing, door W.A.P. Smit (1939). Daarbij sluit aan Protestantse poëzie der 16de en 17de eeuw [2 delen] door K. Heeroma. Van Valerius' Gedenck-clanck bestaat een voortreffelijke herdruk met inleidingen [1942]. Een grote bloemlezing met inleiding van Anton van Duinkerken behandelt de Dichters der Contra-reformatie [1932].
Over marnix verscheen i.v.m. de herdenking een belangwekkende biografie door A.A. van Schelven (1939). De Byencorf is uitvoerig besproken in een ‘openbare les’ van J. Wille [1919].
Een goede studie over coornhert schreef H. Bonger [1941], die in 1954 promoveerde op: De motivering van de godsdienstvrijheid bij Coornhert. Bruno Becker publiceerde de Bronnen tot de kennis van het leven en de werken van D.V. Coornhert en bezorgde een heruitgave van de Wellevenskunste [1942]. Een proefschrift over Coornherts Homerus-vertaling schreef Th. Weevers, die ook een nieuwe editie van de Dolinghe van Ulysse verzorgde. Een studie over Coornherts Liederen opent Stuivelings bundel Rekenschap. Een proefschrift over Coornherts Comedies schreef P. van der Meulen. Van de Lustighe historien werd een nieuwe uitgave bezorgd door Nauta. Over De dialogen van D.V. Coornhert schreef D. Geeraerts in Spiegel der Letteren, ii.
19. Albert Verwey wees op de betekenis van van der noot door de uitgelezen en ingeleide Gedichten van Jonker Jan van der Noot; daarop volgde een proefschrift over deze dichter door Aug. Vermeylen. Een bibliografisch overzicht van de literatuur van en over van der Noot is opgenomen in: C.A. Zaalberg, ‘Das Buch Extasis’ van Jan van der Noot [Assen 1954]. Hierin zijn in de inleiding een levensbeschrijving en een overzicht van zijn werken opgenomen. De hierbij gevoegde voetnoten geven veel materiaal. Op p. 271
| |
| |
vlgg. wordt een overzicht gegeven van de in 1954 bereikbare exemplaren van Das Buch Extasis en van Cort begryp. Verder een opgave van negentiende- en twintigste-eeuwse uitgaven van werk van Van der Noot en een opgave van boeken en artikelen die geheel of gedeeltelijk over Van der Noot of over zijn werk handelen.
Een bibliografie van het Bosken is te vinden in de uitgave door Smit/Vermeer p. 13-16. Voor een aanvulling op de artikelen over Van der Noot zie: J. van der Noot, Lofzang van Braband ed. Zaalberg. [Zwolle 1958].
Over carel van mander werd een uitnemende dissertatie geschreven door R. Jacobsen [1906], waarvan de inleiding een juiste kijk geeft op dit interessante tijdperk. Men zie voorts: Helen Noë: Carel van Mander en Italië; beschouwingen en notities naar aanleiding van zijn ‘Leven der dees-tijtsche doorluchtige Italiaensche Schilders’. ['s-Gravenhage 1954]. Van Manders Schilderboek werd in moderne spelling bewerkt door Overdiep en Mirande. Een monografie over jan van hout, door Prinsen, verscheen in De Beweging, en daarna afzonderlijk [1907]. Dezelfde publiceerde: Bronnen voor de kennis van leven en werken van Jan van Hout, in Tijdschrift xxii, xxiii, xxv en xxii en xxxv. Voor literatuur over Van Hout zie men verder het artikel Van Hout in Nieuw Ned. Biogr. Wb. deel 2 kolom 661. Een samenvattend levensbeeld geeft Dr. J.C.H. de Pater: Jan van Hout [1946].
Een keuze uit het renaissance-proza, ook van onze zeventiende-eeuwers, vindt men bij G.S. Overdiep: Onze renaissance in proza [1939].
20. Voor literatuur over roemer visscher zie men Nieuw Ned. Biogr. Wb. deel 5 en Kath. Encyclop. deel 24. De Brabbeling werd [niet geheel volledig] uitgegeven en uitvoerig toegelicht door N. van der Laan [2 delen; 1918; 1923]. Van de Sinnepoppen verscheen een fraaie herdruk, met inleiding en aantekeningen, door L. Brummel [1949].
Een voortreffelijke studie over leven en werk van spiegel schreef Albert Verwey [in De Beweging 1918; afzonderlijke uitgave 1919]. Van de Hertspiegel werden drie boeken met inleiding uitgegeven door A.C. de Jong [Amsterdams proefschrift, 1930]. Vgl. ook J.F. Buisman: De ethische denkbeelden van Hendrik Laurensz Spiegel [Utr. proefschrift, 1935]. Dit boek geeft in een Bijlage een overzicht van: handschriften van Spiegels werken [153-154]; drukken van zijn werken [155-156]; bibliografie van de Twee-spraak. In de publikatie van A.C. de Jong is een bibliografie opgenomen van handschriften en drukken van de Hertspiegel, waarbij ook bijzondere exemplaren worden vermeld. Voor een aanvulling van de bibliografie van en over Spiegel geeft: G. de Groote, Hendrik Laurensz Spiegel Lieden op 't Vader ons. [Zwolle 1956]. De twe-spraack werd uitgegeven en toegelicht door K. Kooiman [Leids proefschrift, 1913] en opnieuw door Dr. W.J.H. Caron.
21. De cultuurgeschiedenis van de 17de eeuw is boeiend beschreven door Busken Huet in zijn hoofdwerk Het land van Rembrand. Een goede indruk van deze tijd geeft J. Huizinga: Nederland's beschaving in de 17de eeuw [1941].
22. Bij de beschouwingen over de grote goudeneeuwers is men zich te zelden ervan bewust dat Bredero door zijn vroege dood en Vondel door zijn late
| |
| |
ontplooiing, als kunstenaars eigenlijk geen tijdgenoten zijn, hoewel hun geboortejaar maar twee jaar verschilt.
23. Een belangrijk en mooi geïllustreerd boek over de Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg door J.A. Worp, werd uit diens nalatenschap uitgegeven door J.F.M. Sterck [1920]. costers Werken zijn volledig uitgegeven door R.A. Kollewijn. Van Teeuwis de Boer bestaat een uitgave door Stoett.
24. Een beknopte, geïllustreerde schets van bredero's leven en werken schreef J. Prinsen [1919]. Minder subjectief is de biografie door J.A.N. Knuttel [1949]. De Werken zijn volledig herdrukt [3 delen; 1890] en opnieuw door Knuttel [3 delen; 1930]. Geen van beide edities voldoet aan moderne eisen.
Bredero's kluchten zijn herdrukt met uitvoerige inleiding en aantekeningen door A.A. van Rijnbach [1926]; dezelfde bezorgde een fraaie herdruk van het Liedboeck, in oblong formaat en met de oude prenten [1942]. Van de Spaansche Brabander en van Moortje bestaan verschillende uitgaven; vooral die van Stoett munten uit door grondige toelichting. De klucht van de koe, werd opnieuw uitgegeven door Jo Daan [Zwolle 1963]. Aan De waardering van Gerbrand Adriaenszoon Bredero wijdde J.P. Naeff zijn Leidse proefschrift [1960].
25. De oudste biografie van hooft is die van Geerard Brandt, maar deze betekent niet veel. Interessant zijn twee opstellen van Busken Huet in Litterarische fantasien en kritieken i, en xviii. Belangrijk materiaal publiceerde Leendertz in Uit den Muiderkring [1935]. De beste biografie totnutoe is van H.W. van Tricht [1951]. Een bibliografie met uitstekende inleiding publiceerde P. Leendertz Jr. [1931].
De standaard-uitgave van Hoofts Gedichten werd bewerkt door Leendertz, en vermeerderd herdrukt door Stoett. De Historiën zijn met aantekeningen herdrukt door Hecker; verschillende bloemlezingen eruit werden gepubliceerd o.a. een door M. Nijhoff. De Brieven zijn uitgegeven, o.a. door Van Vloten. Een nieuwe editie van Hoofts volledige werk is in voorbereiding. Zie in verband hiermee De bereikbaarheid van Hoofts poëzie door W. Gs. Hellinga in Jaarboek Maatschappij der Ned. Letterkunde 1946-1947, en Proeven van tekst en commentaar: I. De psalmberijmingen [1961].
Van de Granida bestaat o.a. een uitgave door Van den Bosch met een gedocumenteerde inleiding. Geeraerd van Velsen is herdrukt door Stoett; Baeto door Koopmans, later door F. Veenstra; Warenar door Leendertz. Het herdenkingsjaar 1947 gaf aanleiding tot een groot aantal artikelen in de literaire en wetenschappelijke tijdschriften. Een bloemlezing Uit Hoofts lyriek verzorgde C.A. Zaalberg [1963].
De gedichten van anna roemer visscher zijn uitgegeven door N. Beets [1881] en aangevuld door Fr. Kossmann met Onuitgegeven gedichten [Oud-Holland 1924; ook afzonderlijk verschenen]. - J. Worp verzamelde al wat door en over maria tesselschade gedicht en in haar tijd geschreven werd, met een samenvattende inleiding, in een boekdeel: Een onwaardeerlijcke vrouw [1918].
| |
| |
26. Over vondel bestaat een uitermate omvangrijke literatuur. De oudste biografie, door Brandt, is nog altijd lezenswaard. Een nauwkeurig gedocumenteerde moderne levensbeschrijving schreef Leendertz [1910]. In 1926 verschenen Vondel door A.J. Barnouw, en Het leven van Joost van den Vondel door J.F.M. Sterck. Een opmerkelijke bijdrage tot de kennis van Vondels leven gaf J. Melles: Joost van den Vondel [1957], afwijzend beoordeeld door Van Duinkerken in De Gids, dec. 1958. De drama's zijn in samenhang bestudeerd en toegelicht door W.A.P. Smit: Van Pascha tot Noah [deel i, 1956, deel ii: 1959, deel III, 1962]. Belangrijk zijn voorts de volgende leerzame en boeiende studies: Bakhuizen van den Brink: Vondel met Roskam en Rommelpot [in Studiën en Schetsen; ook afzonderlijk verschenen] over de hekeldichten in de lijst van hun tijd; Alberdingk Thijm: Portretten van Joost van den Vondel, een reeks letterkundig-historische novellen over het tweede deel van Vondels leven; Alb. Verwey: Inleiding tot Vondel en Vondels vers [1927]; Koopmans, Vondel-studiën [herdrukt onder de titel Vondel als Christensymbolist in Lett. Studiën i], G. Brom: Vondels Bekering [Utr. diss. 1907], geheel omgewerkt en uitgebreid tot Vondels geloof [1935] en de Inleidingen van C.R. de Klerk en L. Simons bij Vondels spelen [uitg. Wereld-bibl.]. Voornamelijk over de eerste periode van Vondels leven tot 1637: de tijd van de hekeldichten, handelt Diferee's boek: Vondels leven en kunstontwikkeling [1912].
In vier bundels, getiteld Oorkonden over Vondel en zijn kring [1918], Hoofdstukken over Vondel en zijn kring [1923], Rondom Vondel [1927] en Oud en nieuw over J. van den Vondel [1932] verschafte J.F.M. Sterck kostbare gegevens voor de kennis van Vondel en zijn naaste omgeving. Een afzonderlijk tijdschrift, de Vondelkroniek [1930-1940], onder leiding van B.H. Molkenboer was geheel aan de Vondel-studie gewijd. Het herdenkingsjaar 1937 werd gevierd met een Vondelcongres; de voordrachten vindt men in het gedenkboek De Vondelherdenking 1937. Een bundel Studies over Vondel en zijn tijd is samengesteld als Album amicorum B.H. Molkenboer [1939]. B.H. Molkenboer ontwierp het plan voor een breed opgezette meerdelige biografie, waarvan alleen het eerste deel verschenen is [1950].
De belangrijkste uitgave van Vondels volledige werken was vroeger de prachtuitgave door Van Lennep [12 delen], herdrukt in de goedkope Sijthoff-editie door Unger, die ook de Bibliografie uitgaf [1888]. Onmisbaar is thans de breed opgezette standaard-uitgave in 10 delen [1927-1937]. Belangrijke kritische aantekeningen en aanvullingen hierop gaf L.C. Michels, in zijn Nijmeegs proefschrift [1941]. Daarnaast gaf H.C. Diferee een goedkopere uitgave, in 7 delen. In 1937 verzorgde Albert Verwey een volledige Vondeleditie in gemoderniseerde spelling, in éen deel.
Uit Vondels lyriek is herhaaldelijk een bloemlezing samengesteld, o.a. door Doorenbos, Stellwagen, Van Moerkerken, Verwey, Koopmans, Maximilianus, Knuttel. Van sommige spelen bestaan eveneens verschillende uitgaven met inleidingentekstverklaring, bijv. Lucifer door Molkenboer en door Asselbergs; Palamedes door Hoogstra; Gijsbreght en Joseph in Dothan door De Vooys; De Gebroeders door C.C. van de Graft; Adam in Ballingschap door Kuiper; Phaëton door Verdenius.
| |
| |
Van de Heerlijckheit der Kercke werd een uitstekende uitgave bezorgd door Moller [1907], van de Inwydinge van 't Stadhuis 't Amsterdam door M.E. Kronenberg [1913].
In Amsterdam bestaat een Vondelmuseum: een collectie handschriften en oude drukken, ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek.
27. De geschiedenis van cats' populariteit en een pleidooi voor de miskende volksdichter vindt men in Van Heeckerens opstel Vader Cats [Taal en Letteren, 1895]. Het ongunstige oordeel over Cats werd geformuleerd door Potgieter [Rijksmuseum] en nog toegespitst door Jonckbloet en door Busken Huet [Litt. Fant. en Kritieken i]. Met bijzondere waardering is Cats besproken door Van Es in de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, deel iv. Men zie ook het essay van Anton van Duinkerken in zijn bundel Het tweede plan.
De volledige werken van Cats zijn herhaaldelijk uitgegeven, ook in de 19de eeuw. Veel belangrijker zijn de oude edities, met de oorspronkelijke platen. Van het Spaens Heydinnetie bestaat een moderne herdruk door Dr. H.J. Vieukuik. [Zwolle 1963]. Een aardige Cats-pocket verscheen in het herdenkingsjaar 1960.
28. Een moderne biografie over huygens ontbreekt. Een Latijnse autobiografie over Huygens' jeugd is in vertaling bewerkt door Dr. A.H. Kan [1946]. Een beknopt overzicht van Huygens leven schreef Dr. Worp als inleiding tot de brieven. Een Bijdrage tot de kennis van Constantijn Huygens' letterkundige opvattingen geeft B.J. Buitenhof [Gron. proefschrift, 1923]. Van veel belang voor ons inzicht in de verhouding van Huygens tot de Engelse dichtkunst is Some thankfulnesse to Constantine door Rosalie L. Colie [1956] en A.G.H. Bachrach: Sir Constantine Huygens and Britain. Part I: 1569-1619. Van Mej. Colie is ook een instructief artikel: Constantijn Huygens and the rationalist revolution in Tijdschrift lxxiii. Over Huygens en de muziek schreef F. Kossmann in Tijdschrift lxxvii.
De volledige standaarduitgave [9 delen] van Huygens' werken, bezorgd door Worp [1892-'99], voldoet sinds lang niet meer aan modern-wetenschappelijke eisen, maar er is nog steeds geen nieuwe editie in voorbereiding.
Aangezien de lectuur van Huygens zeer hoge eisen stelt, dient men met een afzonderlijke, goed toegelichte uitgave te beginnen. In aanmerking komen Voorhout en Costelick Mal, bezorgd door Verwijs-Verdam; Zeestraet, waarvan drie studie-uitgaven bestaan o.a. door Schuiling, en Hofwijck door Eymael. Een Bloemlezing uit de gedichten van C.H. werd samengesteld door Kaakebeen [1918]. In 1960 verscheen een herdruk van Trijntje Cornelis Klucht, toegelicht door Prof. Dr. Alex Bolckmans. Het ‘hofdicht’ als genre werd uitvoerig behandeld in het Leidse proefschrift van P.A.F. van Veen: De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken (1960).
29. Op stalpart van der wiele werd de aandacht gevestigd door G.J. Hoogewerff [in Oud-Holland xxix, 1911]; deze studie is herdrukt met een Keur uit zijn lyrische gedichten [1920]. Een herdenkingsrede van L.C. Michels
| |
| |
[1930] verscheen in druk [1931]. Een bloemlezing Stalpart van der Wiele, gekozen en ingeleid door Clara Eggink, Bloem en Sötemann, verscheen in 1954. Literatuur over hem in: B.A. Mensink: Jan Baptist Stapart van der Wiele. Advocaat priester en zielzorger. [Bussum 1958] en M.C.A. van der Heyden: Joannes Stalpart van der Wiele. Madrigalia [Zwolle 1960].
Het belangrijkste boek over revius is van W.A.P. Smit [Leids proefschrift, 1928]. Van zijn hand is ook een uitstekende uitgave van Revius' poëzie, deels naar ongedrukt gebleven handschriften [2 delen, 1930, 1935]. Een bloemlezing uit Revius' Geestelijke poëzie werd samengesteld door Chr. Stapelkamp [1926].
Over camphuysen bestaat een Utrechts proefschrift van L.A. Rademaker [1898]. Een uitvoerige en gedocumenteerde studie: Camphuysen en zijn stichtelijke rijmen publiceerde Heeroma in Tijdschrift lxviii. Voor een uitvoeriger literatuur-opgave zie men H.F. Wijnmans in Winkler Prins, deel 5 [1949]. Een goede studie over starter schreef J.H. Brouwer [1940]. Belangrijk zijn de beschouwingen van W.J.C. Buitendijk: Het zedelijk en godsdienstig leven van J.J. Starter, in: Tijdschrift lxx, en van A.G.H. Bachrach: Jan Starter, Engeland en Nederland in de xviie eeuw in: Levende Talen, februari 1957. De laatste herdruk van Starters Friesche Lusthof werd bezorgd door Van Vloten [1864]. Over van nieuwelandt zie men de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, deel v, en Dr. A.A. Keersmaekers: De dichter Guilliam van Nieuwelandt [Gent 1957].
Op de betekenis van de harduwijn werd de aandacht gevestigd door R. Foncke (De Nieuwe Gids, 1917]; een uitvoerige monografie schreef O. Dambre [1926]. Deze laatste bezorgde ook de herdruk van de Goddelicke Lof-Sanghen [1933] en van De weerlicke liefden tot Roose-Mond [facsimile-uitgave 1942; tekst-uitgave 1956].
30. De Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe werd met aantekeningen herdrukt door G.J. Hoogewerff [1915]. De Linschoten-vereniging publiceerde talrijke scheepsjournalen e.d., waaronder ook de reisverhalen van gerrit de veer [1917].
Duyfkens en Willemynkens pelgrimagie van boëtius a bolswert is met een uitvoerige inleiding herdrukt door H.J.A. Ruys [1910]. Een biografie over paschier de fijne schreef Van Vloten; een studie over joan de brune door Von Winning verscheen als Gronings proefschrift [1921].
Over de Statenbijbel zie men het belangrijke gedenkboek De Statenvertaling 1637-1937, en het rijk geïllustreerde werk De Statenbijbel en zijn voorgangers door De Bruin [1937].
Aan johan van heemskerk wijdde D.H. Smit zijn proefschrift [1933]; een herdruk van de Batavische Arcadia naar de oudste editie werd eveneens door Smit bezorgd [1935].
31. Belangrijke publikaties over poirters zijn een studie van Endepols [in Van onzen Tijd, 1911] en een monografie van E. Rombauts [Gent, 1931]. Moderne uitgaven van Poirters werk zijn door Salsmans bezorgd.
| |
| |
Over westerbaen zie men J. Koopmans [in Groot Nederland, 1917; herdrukt in: Vijf studiën over de 17de en de 18de eeuw, 1958].
Over willem ogier schreef Jos van den Branden [1914]. Na de herdruk van de Seven Hooft-sonden in 1889-1890, zijn drie van de spelen ook nog afzonderlijk herdrukt o.a. De Gulsigheydt [1921], De Hooveerdigheydt [1934], De Gramschap [1955].
Aan de dichter Jeremias de Decker wijdde J. Karsemeyer zijn proefschrift [1934]. Joost van Lodensteyn als piëtistisch dichter was het onderwerp van het proefschrift van J.C. Trimp [1952].
Over sluiter zie men studies van Heeroma [in Tijdschrift lxxiii en De Nieuwe Taalgids lii, 1959]. Een herdruk van Sluiters Buiten-leven met uitvoerige inleiding werd bezorgd door F.C. Kok [1958].
Over jan vos schreven Worp [1892] en Van Duinkerken [in Het tweede plan, 1945]; over anslo verscheen een proefschrift van Knippenberg [1913]. In 1958 gaf deze een herdruk van Anslo's Parijsche bruiloft.
Een nieuwe uitgave van Goede Vrijdag, met belangrijke inleiding, verzorgd W.J.C. Buitendijk [Zwolle 1958].
Een biografie over brandt ontbreekt nog. Van zijn Levens van Vondel en Hooft bestaan moderne herdrukken.
antonides van der goes is het laatst herdrukt door Bilderdijk. Een studie van W.A.P. Smit over de Ystroom is gepubliceerd in de Nieuwe Taalgids xlviii. dullaerts dichterlijke waarde is opnieuw belicht door Verwey [Tweem. tijdschrift, 1898]. Een goede monografie met een ruime keuze uit Dullaerts poëzie werd uitgegeven door J. Wille [1926].
Van focquenbrochs gedichten bestaan een paar moderne bloemlezingen met inleiding: door Lode Baekelmans [1911] en door W.F. Hermans [1946]. Men zie ook het opstel van R. Nieuwenhuys in Tirade, sept. 1957, en B. de Ligt: Aantekeningen bij een uitgave van W.G. van Focquenbrochs Afrikaense Thalia, in Spiegel der Letteren vi [1962], met opgave van recente literatuur. Over Joachim Oudaan, Heraut der verdraagzaamheid, schreef J. Melles een opmerkelijke biografie (Utrecht, 1958).
Zie ook Dr. L. Brummel: Rondom Joachim Oudaan's ‘Haagsche Broedermoord’ in Opstellen aangeboden aan Dr. F.K.H. Kossmann ('s-Gravenhage 1958).
32. Over het Genootschap Nil volentibus arduum schreef A.J. Kronenberg een proefschrift [1875].
33. De meeste overzichten beschouwen de 17de eeuw als een eenheid, zonder rekening te houden met de geestelijke verschuiving die omstreeks 1670 plaats vindt. Knuvelder maakt daarop een uitzondering in de tweede druk van zijn Handboek, deel II (1958).
34. Van asselijns Jan Klaaz bestaat een uitstekende uitgave in de Zwolse Herdrukken, door Hettema, Cramer en Poll. Van de volledige werken is een eerste deel uitgegeven door De Jager. Biografische studie door J.A. Worp in Tijdschrift IV, 1884.
bernagie is niet in zijn geheel herdrukt; zijn Studente-leven en Goe vrouw
| |
| |
werden uitgegeven door Van Helten [1871]; grote fragmenten uit twee andere stukken vindt men bij Van den Bosch en De Vooys [Letterk. Leesb. i]. Het huwelijk sluyten werd herdrukt in Noorduyns schoolbibliotheek [1954]. Biografische studie in Tijdschrift III, 1883.
Over michiel de swaen werd een boek geschreven door Maurits Sabbe [1905], dat een goed beeld geeft van het letterkundig leven in de tweede helft van de 17de eeuw. De gekroonde Leersse is opnieuw uitgegeven door Celen [1923], die ook de Werken van Michiel de Swaen in 6 delen heeft herdrukt.
35. Van luikens Duitse Lier verscheen een Pantheon-uitgave door Maurits Sabbe. Uit de stichtelijke poëzie, volledig herdrukt in de Sijthoff-editie, werd een mooie bloemlezing samengesteld door Hylkema [Stichtelijke Verzen, 1904], die in De Gids [okt. 1904] een interessante studie over De Nieuwlichter Jan Luyken schreef. [Vgl. Van der Valk in Ons Tijdschrift, 1908: Jan Luyken, een mystiek Christen, Hylkema in De Gids, 1909 en J.P. van Melle, De ‘oude’ Jan Luyken, 1912]. W. Kramer stelde een bloemlezing samen met een goede inleiding [1924]. Vgl. ook de artikelen van J.C. van der Does in Stemmen des Tijds, 1928, 1929, 1931. Zeer belangrijk is het proefschrift van K. Meeuwesse over Jan Luyken als dichter van de Duytse Lier [1951], met scherpzinnige ontleding. Zie ook het essay van Theun de Vries in de bundel Vox humana.
36. Over poot schreef C.M. Geerars een uitvoerig gedocumenteerd proefschrift [1954]. Men verzuime niet Potgieters novelle De Foliobijbel te lezen, waaraan Poots eerherstel in de 19de eeuw grotendeels te danken is. Een bloemlezing door Pierre van Valkenhoff verscheen in 1939; een andere door Clara Eggink, Bloem en Sötemann in 1954. Een interessante vergelijkende studie publiceerde W.J.M.A. Asselbergs: De ‘Zuster van de zon’ in De Nieuwe Taalgids liii, 1960.
37. Een breed opgezet overzicht van langendijks leven en werken gaf C.P.Ch. Meijer [1891], dat aangevuld werd door een studie van F.Z. Mehler [1892]. Men zie ook de inleiding van G.W. Wolthuis tot de uitgave van De Wiskunstenaars [1938], en een artikel van G.A. van Es over Xantippe in de Nieuwe Taalgids xlviii. Van Het wederzijds huwelijksbedrog bestaat een herdruk, bezorgd door Te Winkel; andere spelen zijn uitgegeven door Meijer.
38. van effen is uitvoerig maar weinig boeiend behandeld door Bisschop: Justus van Effen, geschetst in zijn leven en zijn werken. Dieper gaat het proefschrift van W. Zuydam [1922] over Van Effens karakter en denkbeelden.
Een uitvoerige bloemlezing uit de Spectator werd samengesteld door Stellwagen. Een nieuwe keur door K.G. Lenstra is in voorbereiding. Zeer onderhoudend is voorts Hartogs boek over de Spectatoriale Geschriften van 1741-1800.
39. Op de betekenis van hoogvliets Abraham de Aartsvader is gewezen door Koopmans [in De Nieuwe Taalgids xii; herdrukt in Vijf studies, 1958].
Een levensschets van balthazar huydecoper schreef Henri A. Ett, die ook
| |
| |
de correspondentie met Willem van Haren publiceerde [Tijdschrift lxvii] en in Verjaard Briefgeheim een tachtig brieven aan Huydecoper uitgaf [1956]. Over jan wagenaar schreef R.J. Castendijk een Leids proefschrift (1927).
40. Over Het geslacht der Van Harens gaf J.H. Halbertsma talrijke bijzonderheden [Letterkundige Naoogst, ii]. Willem van Haren's ‘Gevallen van Friso’ is de titel van het proefschrift van H.J.L. van Haselen [1922]. Over onnozwier van haren schreef J. Haantjes een opstel: Dichters van de vrijheid [in De Nieuwe Taalgids xvv]. Een nieuwe, gecommentarieerde uitgave van De Geuzen bewerkte A. Stakenburg [1943]. Interessant zijn voorts de artikelen Een voorganger van Multatuli door Van Heeckeren [in Taal en Letteren iv], en Geen voorganger van Multatuli door W.M.F. Mansvelt [in De Gids, 1920].
41. Interessante beschouwingen over de culturele toestand omstreeks 1780 vindt men in het Jaarboek van de Mij. der Ned. Letterkunde 1950-'51.
‘Ossian’ is één van de merkwaardigste vervalsingen uit de wereldliteratuur, een Engelse bewerking [1760-1763] door James Macpherson, naar Gaelische [= oud-Schotse] teksten die in het geheel niet bestonden. In 1807 werden door Thomas Ross de zgn. originelen gepubliceerd: opnieuw een vervalsing. Eerst in 1895 heeft J. Chr. Stern afdoende bewezen dat de tekst van 1807 vertaald is naar de teksten van 1760-'63. Tot de talrijke Ossian-bewonderaars behoren o.a. Goethe, Chateaubriand, Bilderdijk.
42. Over de Romantiek, de oorzaken, vormen en internationale samenhangen, bestaat een zeer omvangrijke literatuur. Zie: Aspecten van de Romantiek (zes voordrachten; 's-Gravenhage 1951). In de Nederlandse letteren is de periode 1780-1830 alleen door kennis te nemen van de buitenlandse invloeden enigermate te begrijpen.
43. Over wolff en deken bestaat een goede biografie door Mej. Dr. H.C.M. Ghijsen: Dapper vrouwenleven [1954]. Aanvullende beschouwingen geven de bundel Boeket voor Aagje en Betje [1954] en de studie van Dr. H.J. Vieu-Kuik: Anonieme geschriften van Betje Wolff in het tijdschrift ‘De Rhapsodist’. De Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken zijn gepubliceerd door Dyserinck [1904]; andere Archivalia door Höweler [1949].
Van de Sara Burgerhart bestaan verschillende moderne uitgaven. Een groot fragment uit Willem Leevend werd met een boeiende inleiding gepubliceerd door Brandt Corstius: Lotje Roulin. Ook van De Menuet en de Domineespruik is in 1954 een herdruk verschenen. Het meeste werk is alleen in oude edities bereikbaar.
44. van alphens Dichtwerken zijn met een levensbericht herdrukt door Nepveu [1871]. Over zijn kinderdichten werd geschreven door De Genestet [Over kinderpoëzie], Beets [Over kinderboeken, in Verscheidenheden] en door Van Eck [Van Alphen als kinderdichter, in Groot-Nederland, febr. 1908]; de belangrijkste studie leverde het proefschrift van H. Pomes [1908]. Over Van Alphen's literair-aesthetische theorieën verscheen een Utrechtse dissertatie, door Mej. A.C.S. de Koe [1910], die in een Pantheon-deeltje [1920] een goede bloemlezing uit Van Alphens werk samenstelde.
| |
| |
45. Een standaarduitgave is J. Aleida Nijlands Leven en werken van Jacobus Bellamy [2 delen; 1918]; dezelfde schrijfster bewerkte een kleine bloemlezing [1920]. Nieuwere gegevens publiceerde J.H. Kernkamp: Van dichtkunst bij een Zeeuwse bakkersoven [in de Bundel opstellen aangeboden aan De Vooys, 1940]. Een rede over De literaire gestalte van Bellamy publiceerde W.A.P. Smit in De Nieuwe Taalgids, li (1958).
46. Een uitvoerige studie over feith als dichter schreef H.G. ten Bruggencate [Leids proefschrift, 1911]. J. Prinsen behandelde in een boeiend artikel Het sentimenteele bij Feith, Wolff-Deken en Post [in De Gids, 1915].
De Werken van Feith zijn na zijn dood in 20 delen verzameld. Een bloemlezing, ingeleid door Kloos, verscheen bij de Wereldbibliotheek.
Over elisabeth maria post schreef J.C. Brandt Corstius de studie Idylle en Realiteit [1955], die de geestelijke stromingen omstreeks 1780 uitstekend typeert.
47. Over bilderdijk raadplege men allereerst het werk van Kollewijn: Bilderdijk, zijn leven en werken [1891]. Van ouder datum zijn talrijke publikaties pro [bijv. van Da Costa] en contra [van Busken Huet; Multatuli; Simon Gorter]. Objectiever is het opstel van Pierson, die Bilderdijk tekent als voorman van het Réveil [in: Oudere tijdgenooten]. Het jaar 1906 bracht een lijvig Gedenkboek, de studie van Bavinck: Bilderdijk als denker en dichter, en de rede van Kuyper: Bilderdijk in zijne nationale beteekenis. Van 1910 dateert de studie over Bilderdijk van Geerten Gossaert [herdrukt in Essays]. Ook het herdenkingsjaar 1956 gaf aanleiding tot verschillende publikaties, waaronder een rede van W.A.P. Smit. Een uitvoerige studie publiceerde K. Meeuwesse Willem Bilderdijk in het Paradijs (in De Nieuwe Taalgids, liii, 1960].
De volledigste uitgave is totnutoe die van Da Costa [15 delen, 1856-1859], maar deze is naar de genres geordend, zodat alle bundels werden uiteengerukt. Van verschillende werken bestaan latere herdrukken, o.a. De ondergang der eerste wareld met inleiding en aantekeningen van Dr. J. Bosch (Zwolle 1959). Van Vloten bezorgde een Bloemlezing uit de dichtwerken van Bilderdijk, in verband gebracht met zijn leven en brieven. Aanvullende brieven zijn gepubliceerd door J. Bosch. Door Kloos werd een bloemlezing samengesteld uit Bilderdijks lyrische poëzie. Bijzonder aardig en instructief is de pocket Bilderdijk, door Martien J.G. de Jong en Wim Zaal (Kampen 1960).
48. Een samenvattend boek over kinker ontbreekt. Van belang zijn de Kinker-studiën van J. Koopmans [in Taal en Letteren, 1905-1906]. Interessant is nog steeds de beschouwing van Busken Huet over Feith en Kinker [in Litt. Fantasien en Kritieken xxiv]. Onder de titel De geharnaste dromer schreef J.A. Rispens een beknopte studie [Kampen 1960]. Over Kinker te Luik schreef M. Rutten [in Ts. voor Levende Talen, 1962].
49. Een moderne biografie over staring ontbreekt. Die van Lulofs is verouderd, maar de bijlagen waaronder onuitgegeven gedichten zijn van belang. Een grote verzameling Brieven, met gedocumenteerde inleiding, is uitgegeven door G.E. Opstelten [1916]. Aan Staring als verhalend dichter wijdde C.S.
| |
| |
Jolmers zijn proefschrift [1919]. Nog altijd hebben de grote beschouwingen van Potgieter [in Kritische Studien i] en van Busken Huet [Litt. Fantasien en Kritieken I] bijzondere waarde.
Van Starings poëzie bestaat een editie bezorgd en ingeleid door Beets, die herdrukt is; en een anders geordende uitgave, met inleiding, door Jan de Vries [1940]. Een Keur uit Staring's gedichten gaf Koenen en in 1955 E. Endt. Voor de werkwijze van Staring is de Amsterdamse dissertatie van J.M. de Vries van belang: Teksten en Varianten [1958].
50. Smaakvolle lezingen over de Franse tijd, door Busken Huet ca. 1860 gehouden, zijn gedrukt in Litt. Fantasien en Kritieken xxiv.
Leven en werken van adriaan loosjes zijn behandeld door Maria H. de Haan [Leids proefschrift, 1934]. Een opstel over Maurits Lijnslager schreef Koopmans [in De Beweging, 1905]; belangrijk is ook zijn studie Van Kist tot Daalberg [in De Beweging, 1911].
Over helmers en De Hollandsche natie publiceerde Koopmans een artikel in De Nieuwe Taalgids, 1913.
loots is uitvoerig besproken door Potgieter [in Kritische studien i]. Men zie ook het artikel van J. Haantjes: Cornelis Loots en de Amsterdamse Beurs [in De Nieuwe Taalgids, 1951].
51. Over de economische toestanden in dit tijdvak leze men de inleiding van H. Roland Holst: Kapitaal en arbeid in de 19de eeuw.
Beets' biografie van van der palm laat de patriottische tijd geheel in het duister. Vgl. Busken Huet: Van der Palm en Bilderdijk [in Litt. Fantasien en kritieken xxiv]. Het Gedenkschrift is als Pantheon-uitgave herdrukt. Zeer belangrijk is het boek van Dr. A. de Groot: Leven en arbeid van J.H. van der Palm. [Wageningen 1960].
De geschiedenis van de herleving in Vlaanderen is uitvoerig besproken door Dr. R.F. Lissens: De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden [1953]. De Levensschets van Jan Frans Willems door Max Rooses werd herdrukt in diens Schetsenboek i. Dezelfde schrijver gaf de Brieven van Jan Frans Willems uit. In 1946 verscheen Jef Crick: Jan Frans Willems, Vader der Vlaamsche Beweging.
52. Leerzaam omtrent tollens is de vergelijking van Beets' lofspraak [in Verscheidenheden i] met de scherpe kritiek van Busken Huet [in Litt. Fantasien en Kritieken vi]. Een oppervlakkig, maar zeer karakteristiek boek schreef Schotel: Tollens en zijn tijd [1860]. Het artikel van J. Valckenier Suringar over Tollens uit zijn brieven geschetst als dichter en als koopman [in Rotterdamsch Jaarboekje, 1923] belicht ook zijn karakter.
Van Tollens' Gedichten bestaat een volksuitgave in éen deel, en een keur door Bisschop. De Overwintering op Nova-Zembla werd opnieuw uitgegeven met een inleiding van De Vooys en in 1964 door G.W. Huygens.
53. Het proefschrift van M.J. Hamaker: Jacob Geel, naar zijn brieven en geschriften geschetst [1907] geeft talrijke biografische inlichtingen.
Van petrus van limburg brouwer is Het Leesgezelschap te Diepenbeek in 1939 herdrukt door Jan de Vries, met een uitvoerige inleiding.
| |
| |
54. Over da costa bestaan verscheidene publikaties: De jeugd van Isaäc da Costa door Bijvanck, en Oudere Tijdgenooten door Pierson. Dit laatste boek bestrijkt ook het Réveil. Geheel nieuwe gegevens bevat het Amsterdamse proefschrift van J. Meyer: Isaäc da Costa's weg naar het Christendom [1941], bestreden door Caron: Da Costa's overgang naar het Christendom [in De Nieuwe Taalgids 1951] en verdedigd in Meyers boek over Da Costa als joods romanticus: Martelgang of cirkelgang [1954]. Uit de herdenking [1960] resulteerde een opmerkelijk boekje met voordrachten van Dr. M. Elisabeth Kluit, Prof. Dr. E.L. Smelik, Prof. Dr. W.A.P. Smit en Anton van Duinkerken: Isaäc da Costa [1961].
De complete Dichtwerken van Da Costa zijn bezorgd door Hasebroek, die ook ‘een overzicht van het leven en de werken des dichters’ schreef. Van verscheidene gedichten bestaat een uitgave met commentaar, bijv. Vijf en twintig jaren en Hagar, beide door Stapelkamp.
Belangrijk, hoewel onvolledig, is Piersons uitgave Willem de Clercq naar zijn Dagboek [2 delen]. Het Réveil-archief in de U.B. van Amsterdam bevat kostbaar materiaal. Mej. M.E. Kluit publiceerde een interessante studie: Het Réveil in Nederland [1936] en bezorgde in 1962 het reisverhaal: Per karos naar St. Petersburg. Mejuffrouw M.H. Schenkeveld wijdde haar proefschrift aan: Willem de Clerq en de literatuur [1962].
55. De romantiek is een internationaal verschijnsel, met een internationale wetenschappelijke literatuur. Zeer belangrijk is G. Brandes: Hauptströmungen des neunzehnten Jahrhunderts.
56. De periode 1820-1920 is strikt chronologisch behandeld door Stuiveling: Een eeuw Nederlandse letteren [1943; derde druk 1958], waarin voor het eerst is uitgegaan van de noord- en zuid-Nederlandse literatuur als een eenheid. Over de Vlaamse literatuur bestaan een aantal handboeken, die de gehele negentiende eeuw en een deel van de twintigste bespreken; het zijn in volgorde van verschijning A. Vermeylen: De Vlaamsche letteren van Gezelle tot heden [derde druk, 1938];
Marnix Gijsen: De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830 [vierde, herziene en vermeerderde druk, 1951];
Eug. de Bock: De Vlaamse letterkunde, ingeleid door Van Duinkerken [1953]; Dr. R.F. Lissens: De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden [1953].
In smaakvolle objectiviteit is Vermeylens boek nog onovertroffen; het essay van Gijsen verwaarloost consequent alle figuren van minder belang en schiet daardoor tekort in het duidelijk maken van de samenhang; de beide andere boeken lijden daarentegen aan vermoeiende overlading, door de tientallen namen en titels, en zijn beide nogal subjectief in de waardering: De Bock stamt uit de groep van Ruimte, Lissens is katholiek en heeft een onevenredige bewondering voor vertegenwoordigers van de katholiek-nationalistische richting van Rodenbach tot Verschaeve. Als grondig-gedocumenteerd en chronologisch geordend overzicht is Lissens' boek evenwel onmisbaar. Over Scott's invloed op de Nederlandse letteren bestaat een Amsterdams proefschrift van Vissink; over Byrons invloed een Amsterdams proefschrift
| |
| |
van Popma en een Utrechts van Schults. Over Navolgingen en vertalingen van Victor Hugo zie men A.G. Hamel [Handelingen der Maatsch. der Ned. Letterkunde, 1902]. De verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman werden behandeld door Dr. W. Drop in: Verbeelding en historie [Assen 1958]. Nieuwe gegevens omtrent de Verhandeling van D.J. van Lennep publiceerde G. Stuiveling in de Nieuwe Taalgids lvi [1963].
57. Een breed opgezet boek is Het leven van Mr. Jacob van Lennep door zijn kleinzoon M.F. van Lennep [2 delen; 1909]. De kritiek van Bakhuizen van den Brink over De Roos van Dekama is nog zeer lezenswaard [in Studiën en Schetsen iii], evenals de afwijzende artikelen van Busken Huet [Litt. Fantasien en Kritieken ii en xv].
58. De betekenis van drost is helder in het licht gesteld door Verwey in zijn Leven van Potgieter.
Een studie over Drost als criticus schreef Mej. J.M. de Waal [Utrechts proefschrift, 1918]. Voor de brieven zie men Tijdschrift xxxix. Vgl. dienaangaande Stuiveling in de Nieuwe Taalgids lvii [1964]. Een heruitgave van Hermingard van de Eikenterpen met een belangwekkende inleiding, werd bezorgd door Van Eyck [1939], die ook een studie publiceerde over De Pestilentie te Katwijk [in Tijdschrift lx]. De Schetsen en verhalen, voorzien van een goede inleiding, zijn uitgegeven door G. Kamphuis [1953], die ook een studie schreef over: Aarnout Drost en het Réveil [in De Nieuwe Taalgids lii, 1959].
59. Over potgieter leze men allereerst de Persoonlijke herinneringen van Busken Huet [herdrukt in Litt. Fantasien en Kritieken xiii]. Een uitvoerige monografie schreef Jac. Smit [1950]; moeilijker, maar leerzaam, is Verwey's boek: Het leven van Potgieter [1903], aangevuld met Het testament van Potgieter [1908]. Van groot belang zijn de drie delen Brieven aan Busken Huet. Nieuwe gegevens bevat: E.J. Potgieters verblijf in Zweden, 1831-1832, door P.M. Boer-Den Hoed, in Spiegel der Letteren, ii. Zie ook De Gids, maart 1959.
Potgieters Werken, uitgegeven in 18 delen, zijn niet volledig. Verschillende geschriften zijn met uitvoerige inleidingen herdrukt, o.a. Jan, Jannetje en hun jongste kind, door Van den Bosch; Het Rijksmuseum, door Van Dijk; Albert, door Engels; Lief en leed in het Gooi, door Staverman.
Een bloemlezing uit Potgieters poëzie is o.a. samengesteld door Van Heerikhuizen. Een herdruk van Florence werd als proefschrift bewerkt door Mej. G.M.J. Duyfhuizen [1942]. Florence werd opnieuw herdrukt en kundig toegelicht door Dr. Jacob Smit [Zwolle 1960].
60. Potgieters Leven van Bakhuizen van den Brink is breed opgezet maar loopt slechts tot de oprichting van De Muzen. De tijd van ballingschap vindt men in de Briefwisseling, door S. Muller uitgegeven met een belangrijke inleiding. Lezenswaard is de studie van C. en M. Scharten-Antink: Julie Simon, de levensroman van R.C. Bakhuizen van den Brink [1913]. Een biografie werd samengesteld door G. Colmjon [1950].
| |
| |
Het proza van bakhuizen van den brink is - niet geheel volledig - bijeengebracht in 4 delen Studiën en Schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren, waaraan in 1913 een vijfde deel werd toegevoegd. Een bloemlezing, met brede inleiding, werd uitgegeven door J. Romein: Uit de werkplaats van R.C. Bakhuizen van den Brink [1951].
Over oltmans zie men Ten Brinks Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw [herdrukt en bijgewerkt door Taco de Beer].
61. Een levensbeschrijving van Mevrouw bosboom, met gebruikmaking van brievenmateriaal, gaf Dyserinck [1911]. Mej. J.M.C. Bouvy behandelde: Idee en werkwijze van Mevrouw Bosboom-Toussaint [Leids proefschrift, 1935]. Het eerste deel van een gedocumenteerde biografie werd gepubliceerd door H. Reeser: De jeugdjaren van Anna Louise Geertruida Toussaint [1962].
Van de Romantische Werken bestaat een goedkope uitgave. Voor de beoordeling van haar romans zie men ook Potgieter [in Kritische Studiën, i] en Busken Huet [in Litt. Fantasien en Kritieken ii, xi en xvi].
62. Over adriaan van der hoop jr. zie men studies van Koopmans in De Beweging 1906, en van De Vooys in De Beweging 1917.
Over heye bestaat een korte levensbeschrijving door Van Renesse [1909]. Over Heye als kinderdichter raadplege men ook L.J.T. Wirth: Een eeuw kinderpoëzie [Utrechts proefschrift, 1926].
hofdijk als dichter werd besproken door A. Hendriks: Willem Hofdijk, de minstreel van Kennemerland [Utrechts proefschrift, 1928]. C.J.B. van der Duys schreef: W.J. Hofdijk in zijn leven en werken. Men zie ook Gerard Brom in zijn belangwekkende boek Romantiek en Katholicisme in Nederland.
63. Een fraaie levensbeschrijving van alberdingk thijm publiceerde zijn zoon onder de schuilnaam A.J. [1893]. In 1906 gaf de Dietsche Warande en Belfort een Thijm-nummer. Drie proefschriften zijn aan Thijm gewijd: Thijm en Vlaanderen door F.A. Vercammen [1932]; zijn Dichterlijke periode door M. van Can [1936]; en W. Bennink: Alberdingk Thijm, kunst en karakter [1952]. Een nieuwe beknopte biografie is gepubliceerd door Gerard Brom (1957).
Een aardige Bloemlezing uit zijn verhalend proza werd bezorgd en ingeleid door Maria Viola; een andere bloemlezing is van de hand van Poelhekke.
64. Over het dramatisch werk van schimmel handelt B. Hunningher [Utrechts proefschrift, 1931]; over de historische romans en novellen Jkvr. C.M. de Beaufort [idem 1943]. Over Schimmel als letterkundig criticus schreef De Vooys [in De Gids, 1947].
65. Belangrijk is het boek van Eug. de Bock: Hendrik Conscience en de opkomst van de Vlaamsche Romantiek [1920]. Een gedocumenteerde bijdrage tot Consciences biografie leverden C. Degroote en Jan de Schuyter: Hendrik Conscience en zijn uitgevers [1953]. De briefwisseling van Conscience is uitgegeven door A. Jacob [2 delen]. Als algemeen werk raadplege men de be- | |
| |
kroonde studie van Dr. Remi Herckens: De letterkunde in de Antwerpsche Kempen van 1830 tot 1900 [1935].
Over de dorpsvertelling bestaat een boeiend essay van Busken Huet [in Litt. Fantasien en Kritieken ix].
66. De nog onvolledige Volledige werken van p.f. van kerckhoven beslaan 13 delen [1869-1873]. Baekelmans schreef uitvoerig over hem in Drie Vlaamsche realisten.
Een lijvige monografie over van duyse schreef J. Micheels [1893]. De Nagelaten Gedichten, uitgegeven door Florimond van Duyse, beslaan 10 delen. In 1906 heeft een bloemlezing, verzorgd door De Meyere, getracht nieuwe belangstelling te wekken.
Een Levensschets betreffende ledeganck schreef Lod. Opdebeek [1897]. Een herdenkingsrede hield J. van Mierlo in 1947 [Verslagen en Mededelingen Vlaamse Akademie].
De Volledige werken van th. van rijswijck zijn in drie delen uitgegeven met een levensbericht door J. Staes [1884].
Over de laet zie men A. Snieders [Jaarboek der Kon. Vlaamsche Akademie, 1892] en Moroy: Jan de Laet als letterkundige [in Belfort, 1898].
Over dautzenberg schreef A.E. van Beughem [1935].
67. Een degelijke biografie over beets schreef Chantepie de la Saussaye [2e druk 1906; met bibliografie]. Veel, maar vaak onbelangrijk materiaal bevat het werk van G. van Rijn, voltooid door J.J. Deetman [3 delen, 1911, 1917, 1919]. Zeer merkwaardig is het werk van P.H. Ritter Jr: Een kapper over een professor [1939]. Een scherpzinnige karakteristiek gaf Heeroma: Het probleem-Beets [in Jaarboek Maatschappij der Ned. letterkunde, 1947-1949]. Men zie ook Godfried Bomans in zijn bundel Capriolen [1953].
De Camera is door Beets zelf toegelicht in een afzonderlijk boek: Na vijftig jaar. Veel belangrijker zijn de aantekeningen in latere schooluitgaven en vooral het dagboek van de student Beets, gepubliceerd als Hildebrands voorbereiding [1956]. Potgieters afwijzende kritiek op de Camera is herdrukt in Kritische studiën i.
Over de humor in het algemeen zie men o.a. C. Hazewinkel: Bijdrage tot de psychologie der humoristen [1922].
68. Een degelijke studie over kneppelhout, speciaal over zijn studentenschetsen, geeft A. Luyt [Leids proefschrift, 1900]. Men zie ook Dyserinck: Het studentenleven in de litteratuur [1908].
Over hasebroek schreef J.H.J. Willems een monografie, op grond van de briefwisseling met Potgieter [Utrechts proefschrift, 1939].
Een levensbericht over van koetsveld staat in de Werken van de Maatsch. der Ned. Letterkunde 1893-'94. Over de Pastorij te Mastland oordeelde Potgieter gunstig [Kritische Studiën ii].
69. Over de genestet leze men allereerst Busken Huet [Litt. Fant. en Kritieken iii en vii]. Ook Pierson schreef over hem. De Dichtwerken zijn uit- | |
| |
gegeven door Tiele, met een sympathieke Levensschets. Bloemlezingen werden bezorgd door Acket [1919] en Engels [1927]. Speciaal over de Leekedichtjes schreef Bergsma [in Taal en Letteren iv].
70. Een gedegen monografie over busken huet publiceerde De Vooys in 1949. Daaraan gaan biografische beschouwingen van C. Hasselaar [= Mevrouw Busken Huet; in De Gids 1886], Meerkerk [1911] en Colmjon [1944] vooraf. Stuivelings essay Busken Huet: verstand en misverstand [in Steekproeven] is herdrukt als inleiding tot een bloemlezing uit Huets Gids-kritieken Vernuft ontzondigt [1956].
De 25 delen Litterarische Fantasiën en Kritieken zijn noch volledig noch chronologisch. De felle vroege Gids-kritieken staan in deel i, ii en vii. De Avond aan het Hof is niet in deze reeks herdrukt, maar wel in een latere Nalezing. Ook in: Vernuft ontzondigt.
De historische betekenis van Het Land van Rembrand is door P. Geyl getoetst in een Gids-artikel [1951], dat herdrukt werd in zijn bundel Reacties [1952].
71. Over multatuli bestaat een ontzaglijke literatuur: de Lijst der geschriften door A.J. de Mare [1948] met meer dan 2000 nrs is geenszins compleet. Een verantwoorde levensschets gaf J. van den Bergh van Eysinga-Elias [1919]; breedvoeriger is de biografie van J. de Gruyter. In 1937 publiceerde Du Perron De man van Lebak [in bewerkte vorm herdrukt in deel iv van het Verzameld werk, 1956]. Men zie voorts Henri A. Ett: De beteekenis van Multatuli voor onzen tijd [1947]; G. Schmook: Multatuli in de Vlaamse gewesten [1949]; H.J.J. de Leeuwe: Multatuli, het drama en het toneel [1949]; P. Spigt: De ballingschap van Multatuli [1954]. De gebeurtenissen op Sumatra zijn door Stuiveling geanalyseerd in Steekproeven, de kritieke toestanden in Lebak in Rekenschap. De biografie: Multatuli door Gerard Brom (1958) is alleen met veel voorbehoud aanvaardbaar. Bij de Havelaar-herdenking in 1960 werd het juni-juli-nummer van De Nieuwe Stem geheel aan Multatuli gewijd. Diezelfde jaargang bevat verspreid nog meer artikelen over Multatuli. Een tiental essays werden gebundeld uitgegeven als: Honderd jaar Max Havelaar [1962].
De goedkope Multatuli-uitgaven zijn onbetrouwbaar, evenals de vroegere brieven-edities. Een nieuwe, chronologische en volledige editie van de Werken verscheen in 7 delen [1950-1953]. Daarbij sluit een nieuwe editie van de Brieven aan, waarvan 1954-1960 drie delen zijn uitgegeven, lopende over de jaren 1820-1862, met een schat van onbekend materiaal. De oorspronkelijke tekst van Max Havelaar naar het handschrift is uitgegeven en ingeleid door Stuiveling. Van Woutertje Pieterse bestaan verschillende uitgaven, de laatste door Henri A. Ett [1958].
Uit de oudere literatuur is opmerkelijk een bewonderende studie van Vosmaer: Een zaaier [1874] en een vernietigende kritiek door Van Vloten: Onkruid onder de tarwe [1875]. Anti is ook de psychologische studie van Th. Swart Abrahamsz: E. Douwes Dekker. Eene ziektegeschiedenis [1888]. De vele strijdvragen in Multatuli's leven en werken hebben zijn figuur gemaakt tot
| |
| |
inzet van talrijke polemieken. Over Multatuli en de Romantiek schreef J. Prinsen [1908]. Een bloemlezing uit Multatuli's parabelen en aforismen gaf Stuiveling uit onder de titel: Barbertje moet hangen [1955].
72. Het proefschrift van J.P. Boyens over vosmaer [1931] is geen volledige biografie. Zeer belangrijke gegevens bevatten De briefwisseling Vosmaer-Perk [1938] en De briefwisseling Vosmaer-Kloos [1939], beide uitgegeven en ingeleid door Stuiveling.
Busken Huet beoordeelde Amazone ongunstig [in Litt. Fantasiën en Kritieken xviii]; evenzo Pierson Inwijding [in De Gids, 1889]. Het grote artikel van Kloos over Vosmaer is ook in de feitelijke gegevens onjuist. Zie dienaangaande Jacques Perks Gedichten volgens de eerste druk, etc. door Stuiveling uitgegeven in de Zwolse herdrukken [1958].
Van Amazone verscheen een nieuwe druk met inleiding van H.J. de Vos [1943].
73. Een volledig overzicht van piersons leven en werk gaf Naber in zijn boek Allard Pierson herdacht [1897]. K.H. Boersema wijdde zijn proefschrift aan hem [1924]. Vgl. voorts de studie van Van der Wijck [1898] en de artikelen van W. Kramer over Pierson als stilist [in De Nieuwe Taalgids, 1942] en D.A. de Graaf [in Ts. voor Levende Talen, 1959]; deze laatste schreef ook een biografie [1962]. Onmisbaar voor de kennis van Piersons innerlijke ontwikkeling zijn z'n werken Rigting en leven [1863] en Een levensbeschouwing [1875].
74. Een levensschets van l. mulder schreef Joh. Gram [in Werken Mij. der Ned. Letterkunde, 1907].
Akbar is heruitgegeven door Van Eyck met een uitvoerige en diepgaande inleiding, ook over van limburg brouwer als criticus.
Over August Snieders en zijn tijd schreef J. Persijn [3 delen; 1925-'26].
Over adele opzoomer schreef S.J.R. Rameckers zijn proefschrift A.S.C. Wallis [1947].
75. De Werken van de oude heer smits zijn uitgegeven met een levensbericht van Lod. Mulder.
Over haverschmidt is gedocumenteerd geschreven door Dyserinck [1908]. Een verhelderend essay verscheen postuum van Mej. S.E.H. van Gilse [1955]. Een nieuwe biografische studie publiceerde Ed. Serrarens [1955]. In 1961 verscheen de Curieuze bundel Nagelaten stukken van Piet Paaltjens, verzorgd door Hans van Straten. Nieuwe gegevens bevat De dominee en zijn worgengel door R. Nieuwenhuys.
Over bergmann zie men een studie van Frans Verschoren [2de druk 1936].
76. Een uitvoerige studie, waarin cremer ook als schilder besproken wordt, schreef H. Sanders [Nijmeegs proefschrift, 1952].
Over zetternam schreef M. de Kock een studie: Zetternam en het sociale probleem in Vlaanderen [in Nieuw Vlaams Tijdschrift 1953].
Voor sleeckx zie men de Levensschets door P. Fredericq [1903], en Vier Vlaamsche prozaschrijvers door L. Baekelmans [1931].
| |
| |
F. Smit Kleine schreef over ten brink in de tweede druk van diens Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de xixe eeuw, deel iii. Zie ook G. Brom: Geschiedschrijvers van onze letterkunde [1944].
Over simon gorter publiceerde Stuiveling een essay als inleiding tot een interessante reeks Brieven van Simon Gorter [in Groot Nederland 1940; herdrukt in Rekenschap].
77. Over de zusters loveling schreef M. Rooses een beoordeling [in Schetsenboek, 1877]. Een latere beschouwing vindt men bij M. Base: Het aandeel der vrouw in de Nederlandsche letterkunde [deel ii, 1921], en bij L. Baekelmans: Vier Vlaamsche prozaschrijvers [1931].
78. ten kate is het mikpunt geworden van éen der Grassprietjes [door Van Eeden]. Een Levensbericht wijdde zijn collega Laurillard aan hem [in Levensberichten Mij. der Ned. Letterkunde, 1891].
De politieke en sociale betekenis van schaepman overtreft verre zijn dichterlijke waarde. Verschillende malen heeft G. Brom uitvoerig over hem geschreven. Veel omstandiger is een driedelig werk van J. Persijn [1912-1916], die ook een bloemlezing uit Schaepmans poëzie samenstelde [1918] en daarin een eerherstel beproefde, evenals later Seerp Anema in zijn essay Eerherstel voor Schaepman's Aya Sofia [1936].
honigh werd door Boele van Hensbroek herdacht [in Levensberichten Mij. der Ned. Letterkunde 1896-'97].
79. Pol de Mont besprak van beers in zijn studie over Drie groote Vlamingen [1901]. M. Sabbe schreef een inleiding tot de herdruk van Van Beers' Gedichten [1921].
vuylsteke werd samenvattend besproken door P. Fredericq [1903].
Over van droogenbroeck publiceerde J. Muyldermans een beschouwing in het Jaarboek van de Kon. Vlaamsche Academie, 1908.
Over de geyter schreef M. Rooses in Letterkundige Studiën [1894] en als inleiding tot de heruitgave van De Geyters Werken [1907].
80. Een overstelpende literatuur is gewijd aan gezelle. Het eerste samenvattende boek is van Caesar Gezelle: Guido Gezelle [1918]. Een kritisch overzicht van de Gezelle-studie gaf F. Baur [in De Nieuwe Taalgids, 1920]. Een nieuw Leven van Guido Gezelle werd geschreven door Alois Walgrave [2 delen, 1923-'24]. Het herdenkingsjaar 1930 was rijk aan velerlei publikaties, waaronder een bekroonde studie van Bernard Verhoeven en belangwekkende geschriften van Baur, De Vos, Van de Voorde, e.a. Een nieuwe, merkwaardige visie gaf Henri Bruning in Gezelle, de andere [1954]. Belangrijke, nog altijd omstreden problemen zijn de verhouding priesterschap-dichterschap bij Gezelle, en de diepere oorzaak van zijn langdurig ‘zwijgen’. Zie dienaangaande ook Gezelle en het dichterschap door Bernard Kemp (in Roeping: jan. 1961]. Een beknopte monografie publiceerde Anton van Duinkerken [Brussel 1958].
De standaardeditie van Gezelles werken werd in de jaren 1930-'39 uitgegeven [18 delen, in 6 banden]. Daarnaast is evenwel de latere dundrukeditie,
| |
| |
bewerkt door Baur, onmisbaar, speciaal wegens de talrijke onbekende teksten in het derde en vierde deel [4 delen; z.j.]
Bloemlezingen uit Gezelles poëzie zijn o.a. samengesteld door Mej. A. Nijland en door Baur. Als Vlaamse pockets verschenen: Gezellebrevier door Bert Ranke [1959] en Gezelles ondicht door Bernard Kemp [1960].
Een kostbare verzameling Gezelliana is bijeengebracht in Gezelles geboortehuis te Brugge, thans Gezelle-museum.
81. Verschillende publikaties houden zich bezig met de vernieuwing van de letteren omstreeks 1880. De Studiën van de Tachtiger beweging door Frans Coenen [Middelburg 1924] zijn nog altijd van belang, evenals de beide bundeltjes interviews van E. d'Oliveira De mannen van '80 aan het woord en De jongere generatie [Wereldbibliotheek, Amsterdam]. Men zie ook Tim's Herinneringen (1938) door Dr. Aeg. W. Timmerman, en Vervlogen jaren door Frans Erens (heruitgave door Harry G.M. Prick, 1958). In 1929 publiceerde Anthonie Donker een uitvoerig werk over De episode van de vernieuwing onzer poëzie [1880-1894], dat uiteraard alleen de dichters behandelt. (Utrechts proefschrift]. Ditzelfde geldt ook van Stuivelings boek: Versbouw en ritme in de tijd van '80 [Gron. proefschrift; 1934]. Veel materiaal, ook op een verwant gebied als de schilderkunst, is te vinden in De oorsprongen van de renaissance der litteratuur in Nederland 1875-1900 door Gerben Colmjon [Arnhem, 1947].
82. Door de overheersende invloed van de groepen rondom de Nieuwe Gids en Van Nu en Straks zijn de figuren die hieraan juist voorafgingen, lange tijd te zeer veronachtzaamd. Dit is mede veroorzaakt doordat de vernieuwers bijzonder jong waren, terwijl de iets ouderen soms tamelijk laat tot ontplooiing zijn gekomen. Hun publikaties verschenen dus in eenzelfde tijd. Over paap zie men Ter Braaks inleiding tot de herdruk van Vincent Haman, en een studie van Barend de Goede: Willem Paap, het paard van Troje [Utrecht z.j. 1946]. In 1959 publiceerde Dr. J. Meijer een polemische biografie: Willem Anthony Paap, Een Zeventiger onder de Tachtigers. Zie ook de kritische beoordeling daarvan door G. Stuiveling in: De Nieuwe Taalgids, lii, 1959.
83. Over penning schreef Jac. Visser een gedocumenteerde studie [Utr. proefschrift, 1933]. Een bloemlezing uit Benjamins vertellingen werd samengesteld door G.E. Opstelten.
J. Reddingius publiceerde in 1920 in verschillende tijdschriften fragmenten van een onvoltooid gebleven biografie over jacob winkler prins. Van zijn hand is ook de uitvoerige inleiding tot de Gedichten.
De XL-gedichten van hemkes zijn herdrukt met een biografische inleiding van P.J. Meertens.
84. Een interview met emants publiceerde E. d'Oliveira in De mannen van '80 aan het woord. Coenen karakteriseerde zijn talent in een reeks artikelen Bij den dood van Marcellus Emants [in Groot-Nederland, 1923-'24]. Een belangwekkend proefschrift over Emants' levensbeschouwing schreef F. Boerwinkel [1943]. Over Emants als toneelschrijver zie men B. Hunningher: Toneel en werkelijkheid [1947]. Brieven van Emants werden uitgegeven door P.H. Dubois [1962], die ook diens biografie schreef [1964].
| |
| |
85. Over verriest zie men A. Demedts: Hugo Verriest, de levenwekker [Roeselare, 1945].
Van rodenbachs gedichten is ter gelegenheid van het eeuwfeest [1956] een nieuwe uitgave verzorgd door F. Baur, die ook een betwiste biografie ontwierp. Men zie het artikel van Knippenberg in de Nieuwe Taalgids jrg. xlix. Brieven van Rodenbach zijn uitgegeven door R.F. Lissens [Antwerpen, 1942]. Een monografie met bloemlezing bezorgde Albert Westerlinck [1958].
Over de mont schreven o.a. G. Meir [Antwerpen, [1932] en R.F. Lissens: Het impressionisme in de Vlaamsche letterkunde [Mechelen-Amsterdam 1934].
86. Uit het werk van helene swarth werd een bloemlezing samengesteld door J.C. Bloem [1952]. Een grote studie of biografie ontbreekt nog. Kritieken vindt men o.a. bij Kloos, Van Deyssel en Verwey.
87. Over perk is zeer veel geschreven, maar het meeste daarvan is door een tekort aan documentatie onbetrouwbaar. De vele Perk-problemen zijn opgelost door de publikaties van Stuiveling, nl. De briefwisseling Vosmaer-Perk [Amsterdam, 1938]; De briefwisseling Vosmaer-Kloos [Groningen, 1939]; Jacques Perks Mathildekrans [3 delen; 's-Gravenhage, 1941). In 1957 verscheen de biografie Het korte leven van Jacques Perk, gevolgd door Perks Verzamelde gedichten naar de handschriften uitgegeven, dus zonder de eigenmachtige wijzigingen van Kloos; de twee overige delen: Proeven in dicht en ondicht [1958] en Brieven en dokumenten [1959] geven een maximum aan biografische en literaire documentatie. Stuiveling bezorgde ook een herdruk van de editie-1882, met daarbij enige andere door Kloos geschreven beschouwingen over Perks poëzie [Zwolle 1958] en: De wording van Perks Iris [Zwolle 1963]. In De Nieuwe Taalgids, lii, 1959, publiceerde W.A.P. Smit zijn beschouwing: Drieërlei Perk. Een studie van Harry G.M. Prick in Roeping [dec. 1959] heet: Lodewijk van Deyssel over Jacques Perk.
88. Behalve de werken, genoemd bij § 81, zie men De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt door G. Stuiveling [Amsterdam 1935; tweede druk 1959], waarin de eerste negen jaargangen strikt chronologisch zijn besproken.
Een indrukwekkende hoeveelheid nieuw materiaal is gepubliceerd in De geschiedenis van de Nieuwe Gids: Brieven en documenten bijeengebracht door G.H. 's-Gravesande [Arnhem 1955], een boek dat talrijke al te fraaie legendes inzake '80 definitief heeft weerlegd. In 1961 verscheen hierbij een uitvoerig Supplement.
89. De biografieën van kloos door Dr. K.H. de Raaf [Velsen 1934] en door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe [Lochem z.j.] zijn hoogst onkritische verheerlijkingen van Kloos als kunstenaar en als persoon. De later gepubliceerde gegevens [zie de opgaven bij § 81, 88 en 90] zijn t.a.v. Kloos nog niet samengevat in een verantwoorde monografie. De talrijke mededelingen van Kloos, in zijn latere kronieken, aangaande gebeurtenissen uit de Nieuwe-Gids-tijd, zijn vrijwel zonder uitzondering onnauwkeurig en onvolledig. De daarop steunende beschouwingen, hoezeer te goeder trouw, missen dus eveneens iedere objectieve waarde. Een herdenkingsartikel: Willem Kloos, publiceerde J.C. Brandt Corstius in De Nieuwe Taalgids, lii, 1959. Peter van Eeten
| |
| |
schreef over: De vroegste Nederlandse sonnetten van Willem Kloos (idem, liii, 1960), en Hubert Michaël over: Willem Kloos temidden der Doorenbossen (idem, liv, 1961). Van laatstgenoemde zie men eveneens: Letterkundig bodemonderzoek [in Roeping, jan. 1960]. Nieuwe gegevens bevat Peter van Eetens bundel: Dichterlijk labirint [1963].
Van de bundel Verzen I verscheen in 1933 een ingrijpend gewijzigde, meestal verminkte ‘definitieve tekst’ die sindsdien herhaaldelijk herdrukt is. Het spreekt vanzelf dat men bij de bestudering van de Beweging van '80 daarvan geen gebruik kan maken. Ook de oorspronkelijke edities echter missen in hun volgorde iedere chronologie. Zie dienaangaande de artikelen van Maurits Uyldert in de Nieuwe Taalgids li [1958] gebaseerd op Kloos-manuscripten uit het Verwey-archief.
90. Over verwey bestaan drie gedocumenteerde biografische werken door Maurits Uyldert: De jeugd van een dichter [Amsterdam, 1948], Dichterlijke strijdbaarheid [Amsterdam 1955] en Naar de voltooiing [1959]. Bij de 70ste verjaardag van Verwey gaf de Nieuwe Taalgids [xxix], bij Verwey's dood De Stem een groot herdenkingsnummer uit.
Aan de structuur van Verwey's poëzie wijdde S. Vestdijk zijn omvangrijke essay Albert Verwey en de Idee [Rijswijk z.j. = 1940]. Over de criticus handelt M. Hanot: De beginselen van Albert Verweys literaire kritiek [Gent 1957]. Dit laatste werk is voor nadere Verwey-studie nog van uitzonderlijk belang wegens de uitvoerige en nauwgezette bibliografieën betreffende publikaties van en over Verwey, van 1882 tot 1956. Men zie voorts Mea Nijland-Verwey: De Nieuwe Gids te Katwijk in de zomer van 1888 [in De Nieuwe Taalgids li, 1958]. Van haar hand verscheen ook: De briefwisseling van Albert Verwey met Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, R.N. Roland Holst, Henriëtte Roland Holst-van der Schalk en J.Th. Toorop [Assen 1959].
91. Het eerste samenvattende boek over van eeden schreef Dr. G. Kalff: Frederik van Eeden, psychologie van den Tachtiger [Groningen, Den Haag, 1927]. Het bevat een enorme hoeveelheid materiaal, maar wordt ontsierd door sarcasme en agressiviteit. Een belangrijke studie publiceerde Dr. H.W. van Tricht onder de titel: Frederik van Eeden denker en strijder [Amsterdam 1934]. Een kritische beschouwing werd uitgegeven uit de nalatenschap van Verwey: Frederik van Eeden [Santpoort 1939]. Interessante beschouwingen en documenten vindt men in de reeks Mededelingen van het Frederik van Eeden-genootschap [in 1960 is Mededeling nr. xviii verschenen]. Een goede indruk van Van Eedens veelzijdigheid en internationale betekenis geeft het Liber Amicorum [1930]. In 1964 publiceerde H.C. Rümke een studie: Over Frederik van Eeden's Van de koele meren des doods.
Bruikbaar als inleiding is de Bloemlezing uit de werken van Frederik van Eeden door Van Tricht [Amsterdam 1927] en de Gedichten, een bloemlezing, eveneens door Van Tricht [Amsterdam-Antwerpen 1949].
92. Over gorter publiceerde J.C. Brandt Corstius een uitvoerige biografische studie [proefschrift Amsterdam, 1934]. Een essay met talrijke persoonlijke herinneringen schreef Henriëtte Roland Holst [Amsterdam 1933].
| |
| |
Marsman behandelde Gorters poëzie [Amsterdam 1937]. Zeer gedocumenteerd is Rob. Antonissen: Herman Gorter en Henriette Roland Holst [Antwerpen 1946]. In ditzelfde jaar publiceerde Achilles Mussche een ‘inleiding’: Herman Gorter de weinig bekende [herdrukt onder de titel: Herman Gorter de weinig gekende, Antwerpen 1953]. Over de symbolische betekenis van Gorters Mei is veel geschreven; o.a. door Verwey, R.A. Hugenholtz, Van Eyck, Stuiveling. Deze laatste publiceerde een essay over Gorters Kenteringssonnetten [1946; herdrukt in Steekproeven, 1950]. Speciaal aan Gorters vroegste periode wijdde T.J. Langeveld-Bakker haar proefschrift: Herman Gorter's dichterlijke ontwikkeling in Mei, verzen en eerste sonnetten [1934]; over zijn latere werk schreef W. van Ravesteijn een boek: Herman Gorter, de dichter van Pan. Een heroïsch en tragisch leven [Rotterdam 1928]. Over Gorter als socialistisch theoreticus handelt Jacques de Kadt: Herman Gorter: neen en ja [Amsterdam 1947]. Van Es publiceerde een kritische studie over De compositie van Gorters Mei (in Tijdschrift lxxvii].
Over Van Deyssels waardering voor Gorter handelt een bijdrage van Harry G.M. Prick in De Nieuwe Taalgids lii, 1959.
Gorters Verzamelde werken zijn in acht delen uitgegeven [Amsterdam-Bussum 1948-1952]; men vindt daarin ook talrijke ongepubliceerd gebleven teksten. Een keuze uit zijn gedichten werd verzorgd en voortreffelijk ingeleid door J.C. Brandt Corstius [Bussum 1946]. Een andere bloemlezing met beknopte inleiding maakte Stuiveling onder de titel: De dag gaat open als een gouden roos [1956]. Van hem is ook een uitgave van Gorters Mei, met inleiding, eveneens als pocketboek [1956]. Het herdenkingsjaar bracht drie opmerkelijke publikaties: Jenne Clinge Doorenbos: Wisselend getij; Enno Endt: Herman Gorter documentatie (tot 1897); Herman Gorter: Twintig gedichten in handschrift. Het tijdschrift Kontrast publiceerde gedeelten uit politieke brieven van Gorter.
93. Aan van deyssel wijdde Dr. F. Jansonius twee belangwekkende studies: Over woord en zin in het proza van L. van Deyssel [Assen 1942] en Lodewijk van Deyssel [Lochem z.j. = 1951]. Een Levensbericht over Van Deyssel schreef Anton van Duinkerken [in Jaarboek Mij. der Nederl. Letterkunde 1951-'53]. Uit Van Deyssels literaire nalatenschap is door Harry G.M. Prick in verscheidene tijdschriften uiterst belangrijk materiaal gepubliceerd.
Over Een liefde schreef Verwey een brochure Mijn meening over L. van Deyssel's roman Een Liefde [1888; herdrukt in De oude strijd]; de kritiek van Kloos is herdrukt in Veertien jaar literatuurgeschiedenis, die van Van Eeden in Studies i. In de tweede druk is Een Liefde op uitgevers-aandrang gekuist, hetgeen de literaire eenheid ervan heeft geschaad.
De reeks Verzamelde werken [6 delen, 1922; met 2 delen uitgebreid in 1923] is inzake het kritische werk niet anders dan een bloemlezing. De ordening is noch daar noch in de elf delen Verzamelde Opstellen in overeenstemming met de data van ontstaan.
94. Een levensbericht over van looy schreef H. Robbers [Levensberichten Mij. der Nederl. letterkunde 1931]. Het belangrijkste boek is totnutoe het
| |
| |
Leuvense proefschrift van M. Augusta Jacobs: Jacobus van Looy en zijn literair werk [Brugge 1945]. Dit boek bevat ook een uitvoerige bibliografie. Een beschouwing over Van Looy's letterkundige arbeid, met bibliografie, publiceerde Van Duinkerken [in Streven, okt. 1950]. Een voordracht van J.C. Brandt Corstius over Jacobus van Looy is afgedrukt in de Nieuwe Stem [1952]. Al uit 1908 dagtekent een bloemlezing, verzorgd door G. Bolkestein. In 1937-38 publiceerde Mevrouw Van Looy de beide delen Tot het lezen in Jac. van Looy. Dr. L.M. van Dis schreef een beschouwing aan Jacobus van Looy als schrijver van ‘De wonderlijke avonturen van Zebedeus’ [Groningen 1952].
95. Een levensbericht over arij prins publiceerde H. Robbers [in Handelingen van de Mij. der Nederl. letterkunde 1924-'25]. S.P. Uri schreef over Leven en werken van Arij Prins [Leids proefschrift 1935]. Zie voorts een artikel van Karel de Clerck in De Vlaamse Gids, juni 1960.
Een boek over netscher ontbreekt nog. Zijn proza is door Kloos en Van Deyssel beoordeeld.
Over aletrino zie men S.M. Noach: Uit de brieven van A. Aletrino aan F. van Eeden [in: De Nieuwe Taalgids 1941] en Leopold Aletrino: Een Nieuwe-Gidser [in De Gids 1947].
De lezing van De Meester: Aug. P. van Groeningen en de epiek [in Taal en Letteren 1898] is ook van belang voor de kennis van het naturalisme. Vgl. ook H. Gerversman: Een bijdrage tot de genesis van '80 [in De Nieuwe Gids 1925]. Een verzameling verspreid werk van erens werd uitgegeven en ingeleid door Pierre van Valkenhoff [1941]. De Vervlogen Jaren werden vervolledigd uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Harry M.G. Prick, met een inleiding door Anton van Duinkerken [Zwolle 1958].
Een essay over van der goes schreef Stuiveling [in de bundel Rekenschap, 1941].
96. Over couperus publiceerde Henri van Booven een biografische studie [Velsen 1933]. Een bundel essays van verschillende auteurs ging in 1952 vooraf aan de uitgave van Couperus' Verzamelde Werken [12 delen; 1952-1957], waarin alle romans en novellen, en een zeer groot deel van de journalistieke schetsen in tijdsorde zijn herdrukt. In de schetsenbundels, door Couperus zelf uitgegeven, is met de tijdsorde geen rekening gehouden, soms tot schade van de verstaanbaarheid van bepaalde toespelingen.
Het vroegere, kritische oordeel over Couperus [o.a. bij Kloos, Van Deyssel e.a.; Verwey heeft Couperus nauwelijks besproken!] is na 1920 sterk ten gunste van Couperus gewijzigd. In Louis Couperus, een verkenning ontwierp Dr. H.W. van Tricht een overzicht van Couperus' leven en werk [Den Haag, 1960]. Stijlverschijnselen bij Louis Couperus zijn o.a. besproken door M.C. van den Toorn [in De Nieuwe Taalgids li, 1958] en door K. Reijnders [idem liii, 1960]. Het Leidse proefschrift van W. Blok handelt over: Verhaal en lezer. Een onderzoek naar enige structuuraspecten van ‘Van Oude Mensen, de Dingen die voorbijgaan’ van Louis Couperus.
Over Couperus zie men ook Annie Salomons: Herinneringen uit den ouden tijd [1957], waarin voorts opstellen over Hein Boeken, Boutens, Carry van Bruggen, Leopold, De Meester e.a. van belang zijn.
| |
| |
Over Couperus' verhouding tot de antieke wereld zie men o.a. W.E.J. Kuiper: Louis Couperus en de Grieksch-Romeinsche oudheid [in De Nieuwe Gids, 1917] en Dr. A.W. Byvanck: Louis Couperus en de klassieke oudheid [in: Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde 1945-'46].
In het herdenkingsjaar 1963 verschenen een Schrijvers prentenboek, en voorts talrijke artikels, o.a. in Maatstaf (Louis Couperus als briefschrijver), en een samenvattend essay door Stuiveling: Op zoek naar Louis Couperus [in De Gids, mei 1963].
97. De drama's van heyermans zijn uitvoerig behandeld door B. Hunningher: Toneel en werkelijkheid [Rotterdam 1947]. Een Amerikaanse dissertatie over The dramatic work of Herman Heyermans werd gepubliceerd door Seymour L. Flaxman [1949]. Particuliere herinneringen schreef M. Heyermans-Peers: Met Herman Heyermans in hemel en put [1928]. Zie ook de Heyermans-herinneringen door Frans Hulleman [1924].
Uit de Schetsen werd een rijke bloemlezing samengesteld door Henri Dekking en Frans Mijnssen [1934].
98. Zie het opstel Augusta de Wit in nuce van Marie H. van der Zeyde in de Bundel opstellen van oud-leerlingen van Prof. de Vooys [Groningen-Batavia 1940].
99. Over zijn eigen werk vertelde de meester in een vraaggesprek met E. d'Oliveira: De jongere generatie aan het woord. Dr. G. Karsten herdacht hem in de Levensberichten Mij. der Nederl. letterkunde 1933-'34.
Een studie van Dr. K.F. Proost over coenen [Amsterdams proefschrift 1958] geeft veel materiaal. Een essay met bloemlezing werd uitgegeven door Mr. B. de Goede: Veertig jaar commentaar [1947],
De bundel Verzameld werk [1956] is niet méer dan een omvangrijke keur, waarin bijv. de belangrijke Studiën van de Tachtiger beweging niet zijn herdrukt. Een levensbericht over robbers schreef Elisabeth Zernike in Jaarboek Mij. der Nederl. Letterkunde 1937-'38. Men zie voorts het gesprek met E. d'Oliveira [De jongere generatie] en Robbers' lezing: Het ontstaan van een roman [Amsterdam 1922].
Voor daum zie men G. Brom: Java in onze kunst [1931] en de studies van R. Nieuwenhuis en van J.P. van Praag in Groot Nederland, sept. 1939.
100. Een proefschrift over leven en werk van h. roland holst schreef J.P. van Praag [1946]. De monografie van K.F. Proost: Henriëtte Roland Holst in haar strijd om gemeenschap [1937] gaat vooral over haar sociale en politieke ideeën en werkzaamheden. Van katholiek standpunt werd zij beschouwd door Bernard Verhoeven: De zielegang van Henriëtte Roland Holst [tweede, vermeerderde druk 1939]. Tezamen met gorter is haar werk behandeld door Rob. Antonissen [Antwerpen 1946]. Speciaal over de moeilijke eerste bundel handelt Margaretha M. Ariëns: Het jeugdwerk van Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk [Utrechts proefschrift, 1943]. Een essay over Thomas More schreef G. Stuiveling [in de bundel Rekenschap, 1941].
Uit de poëzie van H.R.H. zijn verschillende bloemlezingen samengesteld,
| |
| |
voorzien van uitvoerige inleidingen; de Keur door S.A. Jansen-Baelde werd herdrukt [Rotterdam 1938]; van de Lyriek door R. Antonissen verscheen eveneens een tweede uitgave [Antwerpen 1951]; de Bloemlezing door G. Stuiveling [Rotterdam 1951] werd gekozen in overleg met de dichteres.
Een groep van Twintig nagelaten gedichten werd in 1957 uitgegeven door de Henriëtte Roland Holst-Stichting; deze gaf ook de Vroegste sonnetten uit [1962].
101. Een boek over leopold ontbreekt nog. Belangrijk is een essay van A. Roland Holst [in De Gids, 1921; meermalen herdrukt]. Daartegenover staan verschillende diepgaande studies van P.N. van Eyck [in De Gids, 1924; in Groot Nederland, 1927]. Ter Braak schreef een essay over Leopold in de bundel: In gesprek met de vorigen [Rotterdam 1938; herdrukt in Verzameld werk iv, Amsterdam 1951]. Zie ook H.A. Mulder in zijn bundel Twee werelde [Pretoria 1942] en de Nieuwe varianten van enkele Leopold-gedichten, uitgegeven door Dr. J.M. Jalink. [Amsterdam z.j. = 1958]. Deze laatste publiceerde ook: J.H. Leopold, bijdrage tot een levensbeschrijving [1963].
Persoonlijke gegevens bevat het voortreffelijke essay van F. Schmidt-Degener: Herinnering aan Leopold [in de bundel Phoenix, Amsterdam 1942]; men zie ook Leopold, zoals ik me hem herinner door R. Jacobsen [in De Gids, 1957].
Een uitvoerige beschouwing over Leopolds kwatrijnen is te vinden in Het Nederlandse kwatrijn door J.D.Ph. Warners [Amsterdam 1947].
Voor een gedegen studie van Leopold zijn de twee delen Verzameld werk [1951-'52] onmisbaar wegens de vele nieuwe teksten die daarin zijn afgedrukt.
102. Over boutens schreef A. Reichling een studie: Het platonisch denken bij P.C. Boutens [Maastricht 1925]. Als inleiding tot Boutens' poëzie schreef D.A.M. Binnendijk Een protest tegen den tijd [Amsterdam 1945]. Bijzonder interessant is de studie van Hk. Mulder: Boutens en Bijbel [Haarlem, 's-Gravenhage 1948]. Een uitvoerige studie: Uit het leven van P.C. Boutens publiceerde Dr. Karel de Clerk [1964].
Een beknopte bloemlezing uit Boutens' gedichten, met goede inleiding, werd samengesteld door W. Kramer [Amsterdam, 1926].
103. Een Inleiding tot de geschiedenis van Van Nu en Straks publiceerde L. Sourie [Kortrijk 1942]. Een Spiegel van Van Nu en Straks werd samengesteld door F.V. Toussaint van Boelaere [Brussel 1945]. Een Levensbericht van emm. de bom, schreef P. Minderaa [Jaarboek Mij. der Ned. Letterk. 1953-1955]. Een monografie, gevolgd door een beknopte bloemlezing, werd samengesteld door Maurice Gilliams [1958].
104. van langendonck is het onderwerp van enkele studies: bijv. L. Sourie: Prosper van Langendonck [Leuven 1942] en A. Westerlinck: Prosper van Langendonck. Diagnose van een ongeneeslijke ziel [Brugge 1946]. In 1939 verscheen een uitgebreide herdruk van de gedichten, ingeleid door Maurice Gilliams.
105. Over buysse schreef Achilles Mussche een studie [Gent 1929]. Cyriel Buysse en zijn land is de titel van een monografie door H. van Puymbrouck
| |
| |
[tweede druk, Antwerpen 1929]. Een bibliografie van en over Buysse werd samengesteld door Rob. Roemans [Kortrijk 1931]. Een interview met Buysse publiceerde E. d'Oliveira [De jongere generatie]. In Tijdschrift voor Levende Talen xxv [1959] herdenkt Fr. Closset met bewondering het werk van Buysse. Voor andere herdenkingen zie Nieuw Vlaams Tijdschrift, xiii, afl. 8.
106. Het werk van vermeylen is door velen kritisch besproken o.a. door Verwey [in Proza ii]. Een interview publiceerde E. d'Oliveira in De mannen van '80. Een viertal herdenkingen bevat het Jaarboek Kon. Vlaamse Academie 1945. Een analytische Bibliografie betreffende Vermeylen werd samengesteld door Rob. Roemans [Amsterdam-Antwerpen 1953]. Een monografie over Vermeylen, gevolgd door een beknopte bloemlezing, verzorgde Herman Teirlinck [1958].
107. Samenvattende studies over streuvels zijn geschreven door André de Ridder [1908], door F. de Pillecijn [1932 en 1958] en door André Demedts [1955]. In 1946, bij zijn 75ste verjaardag en in 1951, bij zijn 80ste, is in de tijdschriften grote aandacht aan Streuvels besteed. Zijn werk is in herziene vorm herdrukt in 12 delen. Een bloemlezing [3 delen] werd uitgegeven door J. Geurts [Brugge 1913-1914]. Speciaal aan De Vlaschaard wijdde Em. Janssens S.J. een uitvoerige studie [Tielt 1946]. Bij zijn 90ste verjaardag verscheen een fraai foto-album, met tekst van Antoon Coolen [1961].
108. Een monografie over van de woestijne gaf Marnix Gijsen al in 1921. Joris Eeckhout publiceerde Een inleiding tot Karel van de Woestijne [1932]. Opmerkelijk is ook de studie van M. Rutten: De lyriek van Karel van de Woestijne [1934]; van dezelfde hand is een zeer belangrijke monografie Het proza van Karel van de Woestijne [Paris, 1959]. Van een brede, rijk gedocumenteerde biografie door P. Minderaa verscheen alleen het eerste deel [Arnhem 1942]. Over De psychologische figuur van Karel van de Woestijne als dichter schreef A. Westerlinck [Antwerpen-Amsterdam 1952]. Een beknopte, zeer persoonlijke monografie door Herman Teirlinck, gevolgd door een kleine bloemlezing en enige foto's werd in 1956 gepubliceerd. Van de Woestijnes werk is verzameld uitgegeven in acht delen [1947-1950]. Een uitvoerige bloemlezing, samengesteld en ingeleid door P. Minderaa, verscheen in 1953 onder de titel Verzamelde gedichten [Brussel z.j.].
109. Samenvattende beschouwingen over teirlinck zijn schaars. Ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag verscheen een Gedenkboek [Antwerpen 1929]. Zie dienaangaande ook Rob. Roemans: Het H. Teirlinck-Gedenkboek, kritisch onderzoek der bibliografie [Brussel 1932]. Bij zijn 75ste verjaardag verscheen een reeks beschouwingen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift. In 1959 verscheen een beschouwing met beknopte bloemlezing door P. Minderaa. Van Teirlincks Verzamelde werk [met ingrijpend herschreven tekst] zijn tot 1960 een zestal delen verschenen.
110. Over maurits sabbe zie men Lode Monteyne: De Sabbe's [Antwerpen 1934]. Een Levensbericht schreef Toussaint van Boelaere in Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde, 1939. Over Maurits Sabbe in de kring der humanisten schreef Stuiveling een essay [in de bundel Steekproeven, 1950].
| |
| |
111. Over van oordt schreef Dirk Coster een beschouwing in De Gids 1913. Aan tak en zijn Kroniek wijdde Walter Thijs een voortreffelijke en veelzijdige studie [Amsterdam-Antwerpen 1956].
112. Over nescio wiens pseudoniem lange tijd onopgelost bleef, bestaan totnutoe alleen verspreide artikelen. Een beschouwing van Ter Braak is herdrukt in diens Verzameld werk, deel 5. Nol Gregoor publiceerde in Maatstaf [dec. 1959]: Een zwak voor Nesico.
113. Een interview met bastiaanse publiceerde E. d'Oliveira [in De jongere generatie].
Uit de poëzie van reddingius werd een bloemlezing samengesteld: De speelman van Deurne, ingeleid door zijn vrouw. [Lochem z.j.]. Een levensbericht schreef P.H. Ritter Jr. in Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde 1947-'49. De postume bundel Uit de diepte [1946] is ingeleid door Antoon Coolen.
Een levensbericht van jacqueline e. van der waals publiceerde A.C.S. de Koe in Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde 1923.
Over de laey schreef J. Persijn [Hoogstraten 1919].
114. Over jan prins schreven o.a. Verwey [in Proza iii] en Van Duinkerken [in De Gids 1948].
115. Uit van collems gedichten werd een bloemlezing samengesteld door E. Vos-Van Collem; de inleiding is van Henr. Roland Holst [Amsterdam 1932]. Een andere bloemlezing werd uitgegeven door Adriaan Morriën [1958].
116. Een interview met adama van scheltema publiceerde E. d'Oliveira [in De jongere generatie]. Verschillende vrienden werkten mee aan het boekwerk Ter herdenking van C.S. Adama van Scheltema [Amsterdam 1929]. Een proefschrift met belangrijke biografische gegevens schreef F. Drost [1952].
117. Over de clercq publiceerde J.J. Wijnstroom een studie [Bussum 1938]. Zie ook Wies Moens: De dooden leven [Brussel 1938].
118. Over verschaeve is veel geschreven, pro en contra. Onevenredig uitvoerig wordt hij besproken door Lissens in: De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden [Amsterdam-Brussel, 1953]. Zie ook R.V. van den Bussche: Cyriel Verschaeve, een poging tot juiste waardering [in Dietsche Warande en Belfort, 1953].
119. Over vermeersch schreef A. Claudet: Leven en dood van G. Vermeersch [Brussel 1935]. Zie ook Louis-Paul Boon in Boontje's reservaat i [Amsterdam 1954].
Over baekelmans verscheen: Lode Baekelmans ter eere [2 delen; Antwerpen 1945-'46].
120. toussaint van boelaere werd beschreven door Rob. Roemans [Brussel 1935]. In 1946 verscheen een Album amicorum F.V. Toussaint van Boelaere [Antwerpen].
| |
| |
121. Een groot interview met querido gaf E. d'Oliveira [in De jongere generatie]. Een bewonderende studie werd geschreven door A.M. de Jong: Israël Querido, De mens en de kunstenaar [Amsterdam 1933].
Over joost mendes [= Em. Querido] verscheen in 1955 een boekje met drie belangwekkende bijdragen door A. Querido, Anthonie Donker en Th. Wink.
122. van oudshoorns bundel Doolhof der zinnen werd ingeleid door Victor E. van Vriesland. Een openhartig levensbericht schreef K.A. Mayer [in Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde, 1950-'51].
123. Een levensbericht over scharten schreef Dirk Coster [in Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde 1950-'51].
124. Een aardig boek over ina boudier-bakker schreef Dr. P.H. Ritter Jr.: De vertelster weerspiegeld [1931]. Bij haar 80ste verjaardag verscheen een belangrijk Liber amicorum [Amsterdam 1955].
125. Over top naeff zie men het levensbericht door Marie Schmitz [in Jaarboek Mij. der Nederl. letterkunde 1951-'53] en voorts A. Romein-Verschoor: Vrouwenspiegel [Amsterdam 1935]. Bij Top Naeffs 70ste verjaardag [1948] verschenen haar Verzamelde werken in 5 delen.
126. Aan carry van bruggen wijdde A. Romein-Verschoor een beschouwing in Vrouwenspiegel [1935]. Prometheus werd in 1946 herdrukt met een belangwekkende inleiding van H.A. Gomperts. Dr. M.A. Jacobs schreef een biografie: Carry van Bruggen. Haar leven en literair werk [Gent 1962].
128. Voor het drama leze men B. Hunningher: Een eeuw Nederlands toneel [Amsterdam 1949] en diens Toneel en werkelijkheid [Rotterdam 1947]. Dit laatste boek wijdt een heel hoofdstuk aan josine simons-mees.
129. Belangrijke kritieken over van schendels vroege werk bij Scharten Krachten der Toekomst en Verwey Proza v. Een goede monografie schreef Greshoff, later aangevuld met Aanteekeningen over Jan Compagnie en De Waterman. Een diepgaande beschouwing vindt men bij Ter Braak: In gesprek met de vorigen. Zie ook W. Kramer Het proza van Arthur van Schendel [De Nieuwe Taalgids, 1933] en De noodlotsidee bij Van Schendel [De Nieuwe Taalgids, 1938]. In 1944 publiceerde R. Pulinckx een omvangrijke studie: Arthur van Schendel, zijn werk en zijn beteekenis. Een interessante biografie schreef G.H. 's-Gravesande [1949]. Een karakteristiek vindt men in Steekproeven van G. Stuiveling, die ook een bloemlezing uit de verhalen samenstelde en inleidde. F.W. van Heerikhuizen schreef over Arthur van Schendel een opmerkelijk proefschrift [Amsterdam 1961].
130. Belangrijk omtrent aart van der leeuw is een artikel door Van Eyck in Leiding 1931, en het interview in Sprekende Schrijvers door G.H. 's-Gravesande; men zie voorts in Geschenk 1933 de bijdrage van J. Greshoff. Een gedocumenteerd en degelijk Leids proefschrift over Van der Leeuw werd geschreven door J. Hulsker [1946]. In 1951 publiceerde F.W. van Heerikhuizen zijn psychologisch-literaire boek: De strijd van Aart van der Leeuw.
| |
| |
131. Over de romankunst van van moerkerken werd een studie geschreven door Dr. G. Kalff Jr.
132. Bij gelegenheid van de 60ste verjaardag van van suchtelen verscheen bij de W.B. een bloemlezing Uit zijn werk. Bij zijn zeventigste verjaardag werden zijn veelzijdige verdiensten uiteengezet in een gebundelde reeks opstellen van zijn vereerders [W.B.-uitgave 1948]. Zijn verzamelde werken zijn bij de W.B. verschenen.
133. Over nine van der schaaf verschenen in de 2de en 3de jrg. van De Beweging uitvoerige besprekingen van Verwey en van Uyldert. A. Romein-Verschoor wijdt aan haar een dozijn bewonderende bladzijden in Vrouwenspiegel.
134. Over der mouw [Adwaïta] zie men de verschillende studies in het derde deel van zijn Verzamelde Werken [1947-1951]. Een biografisch fragment werd door H. Redeker gepubliceerd in De Nieuwe Stem. Een samenvattende studie schreef Dr. A.M. Cram-Magré [1962].
135. Over jacob israël de haan schreef J.C. Bloem [in Geschenk 1933]. Mies de Haan publiceerde herinneringen: Jacob Israël de Haan, mijn broer [Amsterdam 1954]. In Maatstaf 1959 schreef Wim J. Simons enkele biografische opstellen over De Haan. Brieven met commentaar publiceerde J. Meijer in Roeping, april 1960.
136. In Opwaartsche Wegen 1924-'25 vindt men Gossaert-studiën van J. Haantjes. Een interview met gossaert bij 's-Gravesande: Sprekende schrijvers.
137. Over alex gutteling schreef Maurits Uyldert een herdenking in De Nieuwe Taalgids liii [1960].
138. Een interview met van eyck bij d'Oliveira De jongere generatie. Een bespreking van Herwaarts in Groot Ned. mei 1940. Karel Meeuwesse schreef in Roeping [1943 nr. 9] over P.N. van Eyck of het polaire dichterschap [vgl. J.A. Rispens in dezelfde jaargang no. 12]. Een studie over Van Eyck publiceerde C. Bittremieux in de reeks Hedendaagsche Dichters [1947]. Over P.N. van Eyck contra P.C. Boutens handelt een studie van Karel de Clerck in De Vlaamse Gids, maart 1959.
139. Een interview met bloem in Sprekende schrijvers door G.H. 's-Gravesande.
140. Aan a. roland holst wijdde Anton van Duinkerken een monografie: Ascese der schoonheid [Amsterdam z.j.]. Bij de zestigste verjaardag van A.R.H. verscheen een bundel essays over hem. Van belang zijn voorts: G. Sötemann: A. Roland Holst en de mythe van Ierland [1950], en vooral: W.H. Stenfert Kroese: De mythe van A. Roland Holst [1951]. Geheel over hem handelt De Gids, mei 1958. Een grote groep foto's vindt men in het aan hem gewijde Schrijvers prentenboek (1958).
| |
| |
141. Een interview met greshoff in 's-Gravesande: Sprekende schrijvers. Een studie van Vestdijk als inleiding tot de Verzamelde Gedichten. Jan Schepens publiceerde: J. Greshoff, een studie [Maastricht-Brussel 1938]; Ed. Hoornik hield in 1939 een rede over J. Greshoff, dichter en moralist [Amsterdam z.j.]. Interessant is het aan hem gewijde Schrijvers prentenboek nr. 3 [1959].
144. Over de boomgaard zie men Jean Weisgerber: De Vlaamse literatuur op onbegane wegen [Antwerpen 1956].
145. Aan van nijlen werd bij gelegenheid van zijn bekroning een geheel nr. gewijd van De witte mier [1924]. C. Bittremieux publiceerde een voortreffelijke studie over De dichter Jan van Nijlen [Amsterdam 1956]. Een monografie door Pierre H. Dubois werd in 1959 gepubliceerd. Zie ook het essay van M. Rutten [in De Vlaamse Gids, juli 1958].
146. Een Leuvens proefschrift over timmermans schreef Th. Rutten [1928]. Een kleine biografie publiceerde Ernest van der Hallen. Herinneringen aan Mijn vader werden geboekt door Lia Timmermans [1951].
147. Over Het werk van Ernest Claes schreef Louis Sourie [1948]; A. van Hageland wijdde hem een biografisch essay [1960] evenals A. Demedts [1961].
148. Een uitvoerig In memoriam over a.m. de jong schreef Coster in de eerste na-oorlogse aflevering van het Critisch Bulletin.
149. In 1949 verscheen in de reeks Schrijvers van heden een bloemlezing uit Bordewijks werk, ingeleid door Victor E. van Vriesland. Pierre H. Dubois publiceerde een studie Over F. Bordewijk [Rotterdam-Den Haag 1953]. Over Bint zie men Bordewijks artikel in De Gemeenschap 1935, blz. 885.
150. willem elsschot is beschreven door Frans Smits [1942; tweede vermeerderde druk, Brussel 1952]. Een interview met Elsschot vindt men in Sprekende Schrijvers door G.H. 's-Gravesande. Een uitvoerige inleiding tot Elsschots werk schreef Greshoff voor Een ontgoocheling [Amsterdam 1934]. Een monografie door B.F. van Vlierden verscheen in de reeks Ontmoetingen [1958]; een essay met bloemlezing door Stuiveling verscheen in 1960.
151. Uiteraard bestaat er over de periode 1920-1940 nog slechts een enkele samenvattende studie, al is in de nieuwste drukken van letterkundige geschiedenissen dit tijdvak wel vertegenwoordigd. In Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880 [1939] door J.A. Rispens komen wel de personen, maar niet de historische samenhangen tot hun recht. Van 1936 dateert Van Leeuwen's Drift en Bezinning, een tamelijk polemisch boek [tweede druk, 1950] waarvan de gedeelten over de vitalistische groep en de Forum-schrijvers het beste zijn. Uitsluitend met de ontwikkeling van de dichtkunst houdt Stuiveling zich bezig in Wegen der poëzie [1936]. G. Knuvelder publiceerde in 1954 deel v van zijn Handboek, welk deel gewijd is aan de moderne literatuur.
Voor een diepergaande studie is raadpleging van de jaargangen der verschil- | |
| |
lende tijdschriften noodzakelijk. Ook de jaarboeken Erts, later Kristal zijn interessant.
Een korte beschrijving van de stroming Getij-Vrije Bladen-Forum gaat vooraf aan de bloemlezing Jonge Most door G.H. 's-Gravesande. Men zie voorts de bloemlezing Vijfstromenland door Brandt Corstius en Stuiveling.
De katholieke werkzaamheid werd samengevat door Anton van Duinkerken in een essay De Beweging der Jongeren [1934] en door F. van Oldenburg Ermke in Van Alberdingk Thijm tot Van Duinkerken en Kuyle [1935], een oppervlakkig overzicht, waartegen ernstig verzet gerezen is.
Belangrijk ter inleiding tot de protestantse literatuur is de beschouwing van Dr. K. Heeroma, die de bloemlezing Het derde Réveil opent. Overmatig veel namen van schrijvers en schrijfsters van protestantsen huize vindt men bij Rispens. Dr. J. van Ham gaf in De Werkplaats [jrg. 1936] een: Geschiedenis van de Chr. literatuur na 1880. Een uitvoerig overzicht ontwierp C. Rijnsdorp: In drie etappen [1952].
Een andere historische samenvatting van de socialistische dichtkunst, dan die in Wegen der Poëzie, is ons niet bekend. In Geschenk 1936 werd een artikel van Stuiveling opgenomen over De maatschappelijke strijd in de literatuur, handelende over proza.
154. Een interview met coster in Sprekende schrijvers. In Forum i rekent Du Perron met Coster af; de boekuitgave werd na enkele jaren door de schrijver ingetrokken, overigens niet omdat hij tot een gunstiger mening was gekomen. Een huldigende rede hield Anthonie Donker bij Costers erepromotie [Jaarboek Universiteit van Amsterdam 1954-1955, deel ii].
155. Kritieken op bunings werk bij Marsman en Donker. Over het ontstaan van Maria Lécina zie men Bunings boekje: Een ontmoeting met vreemde gevolgen.
156. Een interview met van vriesland vindt men in Sprekende Schrijvers; enkele aanvullende mededelingen ook in Geschenk 1932.
157. Over nijhoff werd een instructief artikel opgenomen in De Nieuwe Taalgids xxxi, van A.M. Korpershoek. In De Weegschaal [essay-bundel] schreef G. Kamphuis een belangwekkend essay: Een dichter in de voorhoede. De Stem [nov.-dec. 1936] bevat een omvangrijke studie van S. Vestdijk. Geheel in marxistische trant is een essay van Theun de Vries: Wandelaar in de werkelijkheid. Het uur u was het onderwerp van een Amsterdams proefschrift van F. Lulofs: Verkenning door varianten [1955].
Na Nijhoffs dood verscheen een aan hem gewijde aflevering van De Gids [april-mei 1953], met talrijke bijdragen. Vgl. ook het maandblad Maatstaf [jrg. 1] en S. Vestdijk: Gestalten tegenover mij [1961].
158. Interessante kritieken over hendrik de vries staan in Marsmans Verzameld werk iii: Critisch Proza. Men zie ook Onze Taaltuin, i, pag. 234 en 305. Bij zijn vijftigste verjaardag verscheen een boekje met bijdragen over zijn persoon en werk.
| |
| |
159. Een uitvoerige studie over herreman, met een keuze uit diens verspreide werk, werd in 1944 uitgegeven door Fr. Closset, die ook een bloemlezing met inleiding samenstelde: Die van 't Fonteintje [Brussel z.j.].
160. Over minne schreef Roelants een uitstekend essay als inleiding tot Wolfijzers en schietgeweren. Bij Minnes zestigste verjaardag [1951] verscheen een boekje met huldigende bijdragen. Een korte monografie werd gepubliceerd door Jos de Haes [Brussel 1958].
161. Het Vlaamse expressionisme werd gekritiseerd door Urbain van de Voorde in zijn essay Modern, al te modern [1931]. Een studie over de Vlaamse poëzie tussen 1918 en 1940 publiceerde André Demedts als inleiding bij een uitvoerige bloemlezing [Diest 1941].
Van belang is vooral ook Marnix Gijsen: De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830 [vierde druk, 1951], en zijn monografie over karel van den oever (1958). Over het tijdschrift Ruimte publiceerde Fr. van Passel een uitvoerige studie: Ruimte en het expressionisme (Antwerpen, 1958). Over Het Getij zie men Constant van Wessem: Mijn broeders in Apollo ['s-Gravenhage 1941].
162. Een fraai essay over van ostaijen schreef Maurice Gilliams: Een bezoek aan het prinsengraf [1952]. Een beknopte monografie werd gepubliceerd door Gaston Burssens [1958]. Gerrit Borgers verzorgde twee bloemlezingen als pocketboek: Music-hall, [1956] en De bende van de stronk [1957], met kundige inleidingen. Van H. Uyttersprot zijn enkele studies van belang: Kanttekeningen bij Van Ostaijen en het verzameld werk (in: Spiegel der Letteren, iii] en Paul van Ostaijen en zijn proza [Antwerpen-Rotterdam 1959].
163. Over burssens zie men Het neusje van de inktvis, en een bloemlezing met inleiding door Jan Walravens [Brussel 1960].
164. Over mussche schreven Jan Schepens [Hoogstraten 1946] en Fr. Buyens: Beschouwingen rondom het werk van A. Mussche [Gent, 1952].
165. Over herman van den bergh zie men Constant van Wessem: Mijn broeders in Apollo [1941] blz. 35-51, en de inleiding van Binnendijk voor De Spiegel.
166. Ter gelegenheid van marsmans uitgave van zijn Verzameld Werk verscheen een Marsmannummer van Groot Nederland [juli 1938]; na zijn dood een aparte aflevering van Criterium [sept. 1940]. Over Marsman, Ter Braak en Du Perron handelt W.L.M.E. van Leeuwen: Drie vrienden [1947]. In de bundel Steekproeven schreef G. Stuiveling een studie onder de titel: Tempel noch Kruis. Arthur Lehning schreef herinneringen aan Marsman: De vriend van mijn jeugd [1954] en Marsman en het expressionisme ['s-Gravenhage 1959]. Mede met gebruikmaking van brieven schreef Piet Calis over Marsman en Gerard Bruning: Mensen van koningsstam [in De Gids, september 1959]. In 1960 verscheen het aan Marsman gewijde Schrijvers Prentenboek nr. 4. Een uitvoerig samenvattend essay schreef René Verbeeck: De dichter H. Marsman [1959]; beknopter is Paul de Wispelaere: Hendrik Marsman [1961].
| |
| |
167. Bij de dood van slauerhoff werd een speciaal nummer van Groot-Nederland uitgegeven [nov. 1936]. In 1938 verscheen van Constant van Wessem een aanvullend essay Slauerhoff-herinneringen; in 1941 een biografie. Belangrijke kritieken bij Marsman, Anthonie Donker en Du Perron [Tegenonderzoek]. Brieven van Slauerhoff zijn uitgegeven door Arthur Lehning [1955]. C.J. Kelk schreef een omvangrijke biografie [1959] die nogal kritiek wekte, evenals het essay van Herman van den Bergh: Schip achter het boegbeeld [1958]. Van veel belang zijn ook de openhartige herinneringen van S. Vestdijk: Gestalten tegenover mij [1961], en het aan Slauerhoff gewijde Schrijvers prentenboek. Een opmerkelijke Franse dissertatie werd gepubliceerd door Louis J.E. Fessard: Jan Slauerhoff, l'homme et l'oeuvre [Paris 1964].
168. In Nieuwe Geluiden vindt men vele dichters, die in deze Schets ongenoemd moesten blijven, door Dirk Coster vermeld, en ook vertegenwoordigd met enkele gedichten.
169. Over ter braak schreven Max B. Teipe en Johan van der Woude tezamen een essay [Reinaert uit Eibergen]; Marsman wijdde een uitvoerige studie aan hem, eerst gepubliceerd in Groot-Nederland [juli 1938], later in boekvorm met ietwat gewijzigde tekst. Een interview met Ter Braak in Sprekende schrijvers. Een bijzonder aardige zelfontleding in Ter Braak's In gesprek met de vorigen. Een felle bestrijding van Ter Braak in De Gemeenschap, okt. 1939. Zie ook Gomperts: De schok der herkenning [1960] en Vestdijk: Gestalten tegenover mij [1961]; voorts: Schrijvers prentenboek nr. 5. Roger Henrard schreef over: Menno ter Braak in het licht van Friedrich Nietzsche een bekroonde studie [Hasselt 1963].
170. Kritieken over du perron o.a. bij Marsman, Verzameld Werk iii, en in Vestdijks Lier en Lancet. Voornamelijk over Du Perron handelt een studie van S. Tas: Een critische periode [1946]. Herinneringen aan E. du Perron publiceerden Stuiveling in zijn bundel Steekproeven en Vestdijk in Gestalten tegenover mij. Interessant zijn de beschouwingen van H.A. Gomperts in zijn bundel Jagen om te leven [Amsterdam 1949] en Jan van Nijlens Herinneringen aan Du Perron [Amsterdam 1955]. Over Indonesische vrienden in 1936-1939 schreef Beb Vuyk: De Duperronisten, in Rekenschap, jrg. vi, maart 1959. Van Ada Deprez verscheen de biografische studie E. du Perron. Zijn leven en zijn werk [Brussel-Den Haag z.j. = 1960].
171. Een interview met vestdijk in Sprekende schrijvers. Een enigszins breedvoerige beschouwing van Jan Schepens in Werk [juni 1939]. Een monografie over Vestdijk: De duivelskunstenaar, schreef Menno ter Braak. Ter gelegenheid van Vestdijks vijftigste verjaardag verscheen over hem een bundel studies door Max Nord en anderen, terwijl ook een aflevering van het tijdschrift Podium aan hem werd gewijd. Bij zijn zestigste verjaardag verscheen o.a. Nol Gregoor: Simon Vestdijk en Lahringen [Amsterdam, 1958] en een Schrijvers prentenboek.
| |
| |
172. Fr. Closset publiceerde M. Roelants [Brussel 1946]. Zie ook R.F. Lissens: M. Roelants, Thema's en variaties [in Dietsche Warande en Belfort, 1948].
173. Een interview met walschap in Sprekende schrijvers. Belangrijk voor de kennis van zijn wijsgerig standpunt is zijn brochure Beeld van de humanist. Over De romankunst van G. Walschap schreef K. Elebaers [Diest 1942]. B.F. van Vlierden schreef een studie over Gerard Walschap in de reeks Ontmoetingen [1958]. J.C. Brandt Corstius publiceerde een bloemlezing met inleiding [1960].
174. Over gijsen bestaat een gedocumenteerde studie door René Goris en J. Greshoff ['s-Gravenhage 1955]. Maurits Roelants publiceerde een essay plus bloemlezing [1958]. In 1965 verscheen: Zelfportret, gevleid natuurlijk.
176. Over K. Jonckheere als dichter schreef E. van Ruysbeek [Gent 1947], die later met hem polemiseerde aangaande de moderne experimentele poëzie.
178. Over donker o.a. Marsman in Verzameld Werk iii en Ter Braak in Het tweede Gezicht; aardige mededelingen in Geschenk 1932.
182. Belangrijk voor het begrip van achterbergs poëzie is het essay van Aafjes, en de bundel studies: Commentaar op Achterberg [1948], waarin een grote bijdrage van F. Sierksma. Een bloemlezing met inleiding publiceerde Paul Rodenko: Voorbij de laatste stad [1955]. Bijna geheel aan Achterberg gewijd is De Gids, maart 1962, en Maatstaf, januari 1964. In 1965 verscheen: Dichter bij Achterberg.
183. Bij het overlijden van de merode [mei 1939] vindt men in de christelijke pers herdenkingsartikelen. Een samenvatting van Houwink, vóor in de bloemlezing De Wilde Wingerd. De aflevering aug.-sept. 1939 van Opwaartsche Wegen is geheel aan De Mérode gewijd. Barend de Goede wijdde hem een monografie. Een levensbericht door Dr. K. Heeroma vindt men in het Jaarboek van de Mij. der Ned. Lett. 1938-'39.
184. Protestantse poëzie werd in bloemlezing uitgegeven en uitvoerig ingeleid door Dr. K. Heeroma: Het derde Reveil, en Reunie. Méer dichters vindt men bijeen in de keur Spectrum, verzameld door Bakker, De Goede en Kamphuis. Van P. Risseeuw zijn er de beide bundels: Christelijke schrijvers van dezen tijd en Christelijke dichters van dezen tijd. Een proza-bloemlezing is de lustrumbundel van de Christelijke Auteurskring Het heerlijk Ambacht, en het door Jan Eekhout samengestelde Werk. Een verzameling essays verscheen onder de titel De Weegschaal. Dr. J. van Ham stelde twee Dishoeckjes samen: Protestantse poëzie na '80. Een grote hoeveelheid bibliografische gegevens, ook over andere dan protestantse auteurs, bracht B. van Noort bijeen in: De letterkundige inleiding [1938].
185. Een zeer scherpe kritiek op van duinkerken in Verworpen Christendom door Henri Bruning; scherp is eveneens Ter Braak in het nr. van de Vrije Bladen: Het Christendom [juli 1937] en Gomperts: Catastrofe der Scholastiek [Vrije Bladen, febr. 1940]. Verslagen van de huldiging bij Van Duinkerkens 60ste verjaardag, begin jan. '63, vooral in de katholieke pers.
| |
| |
186. Bij Kemps 70ste verjaardag [1 dec. 1956] verschenen talrijke waarderende artikelen in dagbladen en tijdschriften. Eveneens in mei 1959, bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs. Aardig is het aan hem gewijde Schrijvers prentenboek.
187. Over engelman o.a. Marsman: Critisch Proza.
188. Bij de vijftigste verjaardag van gabriel smit wijdde Roeping een hele aflevering aan hem [Febr. 1960].
189. Van meer dan vijftig dichters van katholiek geloof is éen gedicht te vinden in de bloemlezing Katholieke poëzie na 1900. Een grote bloemlezing stelde Van Duinkerken samen: Dichters der Emancipatie.
Over gerard bruning schreef Marsman in de uitgave van het Nagelaten Werk; voorts Van Duinkerken in Welaan dan beminde geloovigen, en Engelman in Geschenk 1933. Over henri bruning werd een felle polemiek gevoerd in De Nieuwe Eeuw, voorjaar 1939.
190. Over maurice gilliams schreef o.a. P. de Vree [1947]. Bij zijn 50ste verjaardag verscheen: M. Gilliams 1900-1950 [Antwerpen 1950]. Zie verder ook A. Westerlinck: Luister naar die stem [Brugge 1942].
191. Over filip de pillecyn schreef Anton van Wilderode een essay [1960].
192. Kritieken over coolen o.a. in het Critisch Bulletin; aardige notities in Geschenk 1932. Interview met Coolen in de Nederlandsche Bibliographie, mei 1936. Men zie voorts het boekje over Coolen door Anton van Duinkerken, in de reeks Schrijvers van heden [1949], en van Piet Oomes in de reeks Ontmoetingen [1959]. Geheel aan Coolen gewijd is een aflevering van Roeping [1947]. Talrijke herdenkingsartikelen verschenen bij zijn dood in november 1961.
194. Zie Albert Helman door Max Nord ('s Gravenhage 1949).
196. Over zielens schreef Hubert Lampo een beknopte monografie als inleiding tot een bloemlezing.
197. Het rapport over de bekroning van theun de vries' Rembrandt is opgenomen in het Jaarboek van de Mij. der Ned. Letterkunde, 1932. Autobiografische opstellen over contacten met schrijvers publiceerde Theun de Vries als: Meesters en vrienden [1962].
198. De socialistische poëzie werd samengevat in de twee Jaarboeken: Tijdsignalen [1929 en 1930] waarvan het eerste een belangrijke inleiding bevat door H. Roland Holst. Voorts Flarden [1932] en Van éen wereld [1934]. Hoogst merkwaardig, als tijdbeeld, is Het roode lied van heden [1932]. In 1938 verscheen Dichter en Maatschappij, waarin meer de gedichten dan de dichters werden bijeengebracht, zodat hier bijv. ook verzen van Greshoff, van Vestdijk, van Verwey worden aangetroffen. De groot-opgezette bloem- | |
| |
lezing Het eeuwige Vuur, door I. van der Velde, is weinig overzichtelijk; het belangrijkste gedeelte is een historische beschouwing door H. Roland Holst. Zie van haar ook het essay: Poëzie en maatschappelijke vernieuwing [1936].
199. Bij de verschijning der verschillende romans wijdde Victor van Vriesland in de N.R.Ct. belangwekkende besprekingen aan henr. van eyk; vgl. ook Donker in het Critisch Bulletin. Voorts zie men de beschouwingen van Stuiveling in Triptiek.
* Over stuiveling o.a. in Verzameld werk van E. du Perron, deel vi. Voorts enkele autobiografische opstellen in Singel 262.
201. Een samenvattende uitgave van de verzetspoëzie wordt voorbereid door G. Kamphuis en D. de Jong. Een grondig gedocumenteerde bibliografie, samengesteld door laatstgenoemde, verscheen onder de titel Het vrije boek in onvrije tijd [Leiden 1958].
202. Behalve de maandbladen Werk [alleen 1939], Criterium [sinds 1940], Podium, en Maatstaf is ter kennismaking met de jongste literatuur belangrijk: Anthonie Donker: Hannibal over den Helicon en Ed. Hoornik: Tafelronde. Vgl. ook Theun de Vries in De Stem 1939. Voorts verschillende bloemlezingen, zoals In Aanbouw, of Stille Opmars [ingeleid door F.W. van Heerikhuizen], en Stroomgebied, verzorgd door Ad. den Besten. In de bundel Kompas der Nederlandse Letterkunde [1948] vindt men niet minder dan 126 auteurs.
203. Over de jongste literatoren zijn talloze recensies, maar uiteraard nog geen samenvattende monografieën verschenen. Een overzicht met tientallen gegevens: De Vlaamse letteren vandaag gaf Karel Jonckheere in 1958.
204. Een interview met vasalis publiceerde Dr. P.H. Ritter in Het Boek van Nu, nov. 1947.
206. Over aafjes schreef Karel Jonckheere een studie: Bertus Aafjes, de dichter [1952], en Aafjes is schrijven (De Gids, juni 1964).
209. Een autobiografisch essay publiceerde anna blaman in de bundel Schrijvers blootshoofds [1956]. Zie ook: Anna Blaman over zichzelf en anderen [1963] en Schrijvers prentenboek nr. 8
211. Over johan daisne publiceerde Jan Schepens een studie in de reeks Hedendaagsche dichters.
212, 213, 214. Zie de opmerkelijke autobiografische opstellen in Schrijvers blootshoofds [1956].
215. Vgl. het autobiografische opstel in Singel 262 [1954].
218. Over carmiggelt zie men Stuivelings bundel Triptiek.
219. Van annie m.g. schmidt bevat Singel 262 [1954] een geestige autobiografie.
| |
| |
223, 224. Zie Schrijvers blootshoofds [1956] waarin vooral het autobiografische essay van mulisch belangrijk is, herdrukt in Voer voor psychologen [1960].
225. Opmerkelijke gegevens over hugo claus in Familie-album [Antwerpen 1955] en in de essaybundel Uit de doeken van Simon Vinkenoog [Baarn z.j. = 1960].
228. Over lodeizen publiceerde Rodenko een essay [1954].
230. Over de experimentele poëzie zie men o.a. Maatstaf dec. 1958-jan. 1959 en de essays van S. Vestdijk: Voor en na de explosie [1960]. Speciaal over de ontwikkeling in Vlaanderen handelen Jan Walravens: Phenomenologie van de moderne poëzie [1951]; Vital Celen: Schets van de ontwikkeling der moderne poëzie [1955]; Pieter G. Buckinx: De moderne vlaamse poëzie [1956]; Karel Jonckheere en Erik van Ruysbeek: Poëzie en experiment [1956]. Zie ook Br. Th.M. Bornauw: Is het ritme nog langer constitutief voor de poëzie (in Streven 1958, nr. 4).
Talrijke gegevens over moderne Nederlandse literatoren vindt men in het jaarlijkse uitgaafje Singel 262, in de bundel Schrijversdebuten (Den Haag 1960), en in enige interviews in De Gids, 1964. Onmisbaar zijn de vele documenten uit ‘De beweging van Vijftig’ (Schrijvers Prentenboek nr. 10; 1965).
| |
| |
| |
Zuid-Afrikaanse letterkunde
1. Over de strijd van de landstaal tegen het Engels handelt Die Afrikaner en sy Taal 1806-1875 door J. du Plessis Scholtz [Utr. proefschrift 1939].
Over het ontstaan van het Afrikaans zijn talrijke boeken en artikelen geschreven. Eén der eerste was een artikel van D.C. Hesseling: Het Afrikaans [De Gids, 1897]. Zie ook zijn gelijknamige boek [1899; in 1928 in herziene en uitgebreide vorm herdrukt]. In 1923 verschenen van D.B. Bosman: Oor die ontstaan van Afrikaans.
2. Voor de Afrikaanse literatuur zie men G. Dekker: Afrikaanse literatuurgeskiedenis [4e druk, 1947] en Rob. Antonissen: Schets van de ontwikkelingsgang der Zuidafrikaanse letterkunde, deel i: Studie, deel II: Bloemlezing [1947]. Daar vindt men ook literatuur-opgaven.
Uit de Patriot-digters [1875-1905] stelde E.C. Pienaar in 1945 een bloemlezing samen. De beste bloemlezing uit de Zuid-Afrikaanse poëzie is het Groot Verseboek [1951], samengesteld door D.J. Opperman.
3. Vgl. Taal en poësie van die Twede Afrikaanse taalbeweging door E.C. Pienaar [Utr. proefschrift 1919; vierde druk 1931].
4. Vgl. N.P. van Wijk Louw: Jan Celliers [1936].
5. Vgl. C.M. van der Heever: Die digter Totius [1933]. Door L.J. du Plessis werd een bloemlezing samengesteld: Totius in sy verse [1924]; door P.J. Nienaber een bloemlezing uit zijn proza: Totius, digter en profeet [1948].
6. Door P.J. Nienaber werd een bundel opstellen bijeengebracht: Leipoldt eensame veelsydige (1948). In 1954 verscheen Leipoldt as digter, door J. Kromhout.
7. Over malherbe kan men raadplegen een bundel opstellen, door zijn oud-studenten samengesteld: D.F. Malherbe, die mens en sy kuns [1941].
8. Vgl. M.P.O. Burgers: Die mens Langenhoven [1937] en P.J. Nienaber: Langenhoven, volkskrywer [1951].
9. P.H. Langenhoven behandelde a.g. visser in zijn boek: Sanger van die Suikerbosrand [1950].
10-11. Een bloemlezing Afrikaans verhalend prosa, door D. Bax en M.A. Bax-Botha, en ingeleid door C.G.N. de Vooys, verscheen in 1953.
12. Vgl. A.P. Grové: Jochem van Bruggen die ‘realis’, in Standpunte 21.
13. Vgl. H.B. Jordaan: Die ‘hoofdrang’ in die werk van M.E.R. in Standpunte 17.
21. Over de vernieuwing in de poëzie schreef D.J. Opperman zijn proefschrift: Digters van Dertig [1953]; zie ook zijn belangrijke bloemlezing Groot Verseboek. Aan de meeste jongere dichters zijn verscheidene artikelen gewijd, vaak in Standpunte; maar monografieën ontbreken veelal. Vgl. J.M. de Vries: Nieuwe Afrikaanse letterkunde, 1948-1954 [1956] en F.E.J. Malherbe: Afrikaanse lewe en letterkunde [Stellenbosch-Grahamstad, 1958].
Voor een goed inzicht in de moderne literaire stromingen in Zuid-Afrika is raadpleging van het tijdschrift Standpunte noodzakelijk; van belang is eveneens het Tydskrif vir Letterkunde.
|
|