Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd2. De letterkunde voor 1900aant.Evenals in Vlaanderen wordt in Zuid-Afrika het eigen karakter van de letterkunde eerst in duidelijke trekken zichtbaar, wanneer de eigenlijke moedertaal zich bewust gaat ontwikkelen. Ontaalkundig en on-historisch is de beschouwing, als zou een ‘bastaard’-taal met minder vormverschil dan het Nederlands en met een armer woordvoorraad, te allen tijde een ongeschikt instrument zijn voor de taalkunstenaar. Was dat juist, dan zou, na het ‘rijkere’ Latijn, een Franse of Italiaanse poëzie niet mogelijk zijn geweest. Het is duidelijk dat er vóor de negentiende eeuw in Zuid-Afrika geen sprake kan zijn van literatuur in strikte zin. Ook in de eerste helft van de negentiende eeuw staan tijdschriften en boeken in dienst van de volksontwikkeling: men vindt er godsdienstige verhandelingen en historische onderzoekingen, meestal door predikanten geschreven. Waagt men zich op letterkundig gebied, dan overheerst de trant van Tollens of Beets. Als voorloper van een Afrikaanse letterkunde verscheen in 1888 de bundel Vijftig uitgesogte Afrikaanse Gedigte van f.w. reitz [1844-1934] éen der belangrijkste politici uit de Oranje Vrijstaat. Ten dele zijn de ‘luimige’ versjes uit het Engels vertaald, maar de voorliefde voor een eigenaardig soort humor treft ons als karakteristiek Afrikaans. Echt nationaal zijn de gedichten die de heldendaden van de Boeren tegenover kaffers en Engelsen herdenken. In hun soberheid zijn ze met onze Geuzenpoëzie verwant. Het lied van ‘die Natal Voortrekkers’ bijv. herinnert aan het Wilhelmus. In het weekblad Di Patriot, dat onder leiding van ds. s.j. du toit | |
[pagina 259]
| |
[1847-1911] voorging in de culturele strijd, publiceerde jan lion cachet [‘Oom Jan’ 1838-1912], een geboren Hollander, die als predikant een mensenleeftijd onder de Afrikaners doorbracht en zich hun taal geheel eigen maakte. Zijn bundel Sewe Duiwels en wat hulle gedoen het, geeft in de trant van Cremer moraliserende novellen uit het boerenleven. Diepgaande psychologie moet men er niet in zoeken, maar als kleurige schetsen van Afrikaans volksleven zijn ze verdienstelijk. Uit het bellettristische gedeelte van Di Patriot ontstond in 1896 een zelfstandig maandblad, Ons Klyntji, dat naast populaire wetenschap ook plaats bood aan gedichten en novellen. Hierin schreef S.J. du Toit zijn roman Di Koningin fan Skeba of Salomo syn oue goudfelde in Sambesia [1896-1898]. Het Afrikaans had intussen als letterkundige taal het Hollands nog niet verdrongen. Kort na Ons Klyntji werd Ons Tijdschrift opgericht, dat voor het grootste deel in algemeen Nederlands verscheen. Enkele prozaschrijvers die in deze periode naam maakten, bedienden zich van een gemengd Nederlands, dat als toenadering tot het Afrikaans bedoeld was. d'arbez [schuilnaam voor j.f. van oordt], gaf onder de verzamelnaam Zuid-Afrikaansche Historie-Bibliotheek in een reeks van twaalf boeken, een populair, onpartijdig geschiedverhaal van Zuid-Afrika in romantische vorm. De verdienste ervan ligt meer op het gebied van de volksopvoeding dan van de letterkunde. j.d. kestell is de schrijver van een bundeltje Uit het Afrikaansch Boerenleven, meer dorpsnovellen dan geschiedverhalen, waarin ook de liefde voor het Afrikaanse landschap tot uiting komt. melt j. brink, de volksdichter, kan alleen om zijn populariteit de ‘Afrikaanse Vader Cats’ genoemd worden. Van zijn Grappige stories en andere versies verschenen zeven bundels, de laatste in 1909. De uitingen van vaderlandsliefde zijn dilettantisch-onbeduidend, naklanken van lectuur uit Nederlandse dichters. Ouderwets is ook de opvatting als zouden de ernstige stukjes in ‘beter Hollands’ geschreven dienen te worden, want het Afrikaans van deze auteur staat in uitdrukkingskracht veel hoger. In zuiver Afrikaans schreef hij twee lange, humoristisch berijmde verhalen: Die reis naar Kaapstad van Oom Gijsbert van Graan [1904] en Die storie van Klaas Windvool, die ou Hotnot [1910]. |
|