Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Zuid-Afrikaanse letterkunde1. De taal van Zuid-Afrikaaant.Het Nederlands van de kolonisten die zich in de zeventiende eeuw aan de Kaap vestigden, heeft zich bij hun nakomelingen zelfstandig ontwikkeld. De aanraking met andere talen, in het bijzonder met de Maleis-Portugese verkeerstaal van de Indische streken, heeft daarbij een geringer invloed uitgeoefend dan men lange tijd heeft gedacht. De Franse refugiés, die zich sedert 1688 kwamen vestigen, verspreidden zich tussen de Boeren, zodat van hun taal weinig bewaard bleef. Ook de taal van de Duitsers loste zich op in het overheersende Afrikaans-Nederlands. Naast de volkstaal, het Afrikaans, met eigen buiging, woordvoorraad en zinsbouw, dat met onbeduidende verschillen in geheel Zuid-Afrika de omgangstaal geworden was, bleef ook de taal van Nederland, het zogenaamde ‘Hoog-Hollands’, door de voeling met het moederland bekend en gebruikt. Als de taal van de Bijbel en de godsdienst was het ook na 1800 nog lang de ‘voorname’ taal, de taal van de boeken. Toen in 1824 te Kaapstad het Nederlandsch Zuidafrikaansch Tijdschrift werd opgericht, gebruikte men niet de volkstaal, maar de deftige ‘schrijftaal’. Toen sedert 1817, onder Engels beheer, de Engelse immigratie krachtig werd, kreeg het Nederlands jaren van zware strijd, daar het Engels in 1822 voor alle onderwijs werd voorgeschreven, en in 1825 in alle officiële stukken geëist werd. Omstreeks 1860 komt men ertoe, in politieke geschriftjes, kinderboekjes en gedichten proeven van geschreven Afrikaans te laten drukken. In 1875, bij de oprichting van Die Genootskap van Regte Afrikaners, kwam het verschil van opvatting tot uiting. Er ontstond een groep, die het goed recht van de volkstaal, ook voor schriftelijk gebruik, bepleitte en bevorderde. De tegenpartij legde sterk de nadruk op de noodzakelijkheid om verband te houden met de Nederlandse cultuur, en vreesde daarom gevaar van een afwijkende volkstaal, die niet aan allerlei hogere behoeften zou kunnen voldoen. Bovendien meende men met tweeërlei taal in de strijd tegen het Engels zwakker te staan. Als officiële taal, als taal | |
[pagina 258]
| |
van het onderwijs en de dagbladpers, wilde men dus het ‘Hoog-Hollands’ handhaven. De onafhankelijkheid van Transvaal [1881] werd een stevige steun in de taalstrijd. Het versterkte nationaliteitsgevoel in de tweede Vrijheidsoorlog [1899-1902] wierp een dam op tegen de geleidelijke verengelsing, en de gevolgen daarvan bleven ook na de oorlog merkbaar. Gedurende en na de eerste wereldoorlog won de nationale beweging aan kracht. De wettelijke gelijkstelling van de beide talen: Afrikaans en Engels [1925] opende de weg tot verdere ontwikkeling. |
|