Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
185. Anton van Duinkerken [schuilnaam van prof. dr. W.J.M.A. Asselbergs, geb. 1903]aant.Levensloop: Geboren te Bergen op Zoom; studeerde aan het klein en groot seminarie in het Bisdom Breda. Later journalist. Sinds 1934 redacteur van De Gids. Doctor honoris causa van Leuven; van 1940-1952 buitengewoon hoogleraar in de Vondelstudie te Leiden. Sinds 1952 hoogleraar te Nijmegen. Van Duinkerken is de theoreticus van de Gemeenschap-groep. De katholieke beschavingsarbeid, door Alberdingk Thijm begonnen, wordt door hem voortgezet. Zijn arbeid richt zich enerzijds op de culturele verheffing van zijn geloofsgenoten, anderzijds op de verbreiding van een katholieke visie in de kringen, die toonaangevend zijn voor het Nederlandse cultuurleven. Zijn gemakkelijke formuleerkunst glijdt soms over de moeilijkheden heen, maar vaak ook belicht hij een nieuwe kant aan betrekkelijk bekende verschijnselen. Zijn bundels essays raken letterkunde, maatschappij, cultuur en geloof gelijkelijk [o.a. Hedendaagsche ketterijen, 1929; Katholiek verzet, 1932; Verscheurde christenheid, 1937; Mensen en meningen, 1950]. Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag verschenen zijn Verzamelde Geschriften (3 delen). Zijn poëzie is het sterkst, als hij zijn overtuiging verdedigt tegen een scherpe aanval. In zijn bundels Lyrisch labyrinth [1930] en Hart van Brabant [1936] zijn de hekeldichten wel de gaafste uiting. Onder de schuilnaam pieter bacx publiceerde hij illegaal een bundel balladen: Prieel in Troje. Na de oorlog volgde Tobias met de engel [1946]. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1957. Voortreffelijk werk deed Van Duinkerken, door het katholieke element in onze dichtkunst na te speuren; hieraan danken we drie uitvoerig ingeleide bloemlezingen over de Middeleeuwen, de Dichters der Contra-Reformatie en de Dichters der Emancipatie. |
|