Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd166. H. Marsman [1899-1940]aant.Levensloop: Geboren te Zeist. Studeerde rechten te Utrecht. Was tweemaal korte tijd redacteur van de Vrije Bladen. Reizen naar Zuid-Europa. Woonde als letterkundige te Utrecht, later in Frankrijk. Verdronken in het Kanaal, in juni 1940, na torpedering van de boot waarmee hij naar Engeland vluchtte. | |
[pagina 203]
| |
Na Herman van den Bergh werd Marsman de leidende figuur in de beweging der jonge literatoren. Hij wenste een poëzie die ‘koel en soepel’ zou wezen: lenig, weerbaar, modern. Met een moed, die aan overmoed grensde, bestreed hij verschijnselen en verschijningen die hij schadelijk achtte, en gaf in belangwekkende analyses van de nieuwste poëzie de leuzen aan voor de komende periode. De opvatting die hij voorstond, heeft grote betekenis gehad voor de rang van het dichterschap, doch slechts geringe invloed uitgeoefend op de aard ervan: bij al zijn groepsgenoten is gebleven een sterk gevoel van artistieke eigenwaarde, maar hun sfeer is véel romantischer geworden dan Marsman met zijn vitalisme wenste. Zijn leiderschap eindigde, toen Forum aandacht eiste voor de méns boven het wérk. In 1933 heeft Marsman zelf in Forum dan ook ‘de dood van het vitalisme’ erkend. Marsmans gedichten, die sinds 1919 in enkele tijdschriften verschenen, werden in 1923 voor het eerst gebundeld: Verzen [‘het rode boekje’]. Een uitgebreider keuze verscheen in 1927 onder de titel: Paradise regained. Naast harde pogingen van expressionisme en strakke maar geladen lyriek, vindt men hier ook enkele zingende strofen, die de latere Marsman aankondigen. De beeldspraak is overwegend expressionistisch, en roept vergelijkingen op met de toenmalige schilderkunst. Na enige minder gave publikaties volgde Porta nigra [1934], dat z'n inspiratie vindt in de tegenstelling dood-en-leven. Angst voor de absolute leegte, afkeer van het niet-zijn, drijven de dichter tot aangrijpende klachten, in eenvoudige taal geuit: de vitalist is mortalist geworden. Ook in het proza heeft Marsman experimenten beproefd [De vijf vingers; 1929]. Zijn roman: De dood van Angèle Degroux [1933], uit psychologisch oogpunt merkwaardig, blijft achter bij zijn poëzie. Na enige jaren van verminderde creativiteit, begon in 1936 voor Marsman een nieuwe fase. Ter afsluiting van wat hijzelf als een voorbij tijdvak beschouwde, werd zijn Verzameld werk uitgegeven [1938]. Afzonderlijk verschenen nog essays over Herman Gorter [1937] en over Menno ter Braak [1939]. Vlak vóor zijn dood publiceerde Marsman de gedichten-cyclus: Tempel en Kruis [1940] waarin hij zijn humanistisch levensgevoel, versterkt door aanraking met de klassieke Griekse beschaving, op indrukwekkende wijze heeft uitgebeeld. |
|