Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
158. Hendrik de Vries [geb. 1896]aant.Levensloop: Geboren te Groningen, en aldaar jarenlang werkzaam aan het gemeentearchief. Hij maakte enige reizen naar Spanje, en beoefent naast de dichtkunst de schilderkunst. De vroegste poëzie van Hendrik de Vries heeft een hymnisch karakter en toont zijn afhankelijkheid van Bilderdijk en de zeventiende-eeuwers. Dit taalgebruik werd later de uitdrukkingsvorm van motieven die sindsdien het werk van Hendrik de Vries kenmerken: dromen, nachtmerries en andere uitingen van onderbewust zieleleven, aangevuld met volksgeloof en mythologische verhalen. Zowel de metrische bouw als de rijmwoorden hebben bij Hendrik de Vries een méer dan dienende en versierende functie: zijn poëzie krijgt dikwijls een bezwerend karakter: Lofzangen [1923], Stormfakkels [1932], Nergal [verzamelbundel, 1937] en Atlantische balladen [1937]. Voor een goed begrip van deze gedichten is een vergelijking met zijn tekeningen belangrijk; enkele daarvan zijn gereproduceerd in: Geïmproviseerd bouquet [1937]. Een groot succes verwierf de bundel Copla's [1935], waarin De Vries een aantal voortreffelijk bewerkte Spaanse volksliederen bijeenbracht, deels vroom, deels amoureus, deels vol spot. Zijn vertalingen van werk uit de 19de eeuw: Romantische rhapsodie [1939], doen de oorspronkelijke teksten al te vaak geweld aan. Clandestien verscheen de bundel: Robijnen [1944]. In de bundel balladen: Toovertuin [1947], is het romantisch-expressionistische talent van Hendrik de Vries tot volle ontplooiing gekomen. |
|