Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd155. J.W.F. Werumeus Buning [1891-1958]aant.Levensloop: Geboren te Velp; opgeleid voor het notariaat; later journalist-dichter-criticus-fijnproever en kook boekschrijver; overleden te Amsterdam. De vroege poëzie van Werumeus Buning is over het algemeen melodieus, en ontstond uit een stemming van melancholie. Zijn eerste bundel In memoriam [1921] is vervuld van de herinnering aan een gestorven vrouw, die in tedere liefde wordt herdacht. In Dood en leven [1926] is een sterker element van berusting, terwijl | |
[pagina 195]
| |
tegen het slot een gevoel van vreugde de overhand neemt. De wending naar het aards geluk vindt men uitgedrukt in de titel Hemel en aarde [1927], en nog sterker in Et in terra [1933]. Inmiddels was Bunings grote succes in het vernieuwde genre van de ballade verschenen: het lied in honderd strofen Maria Lecina [1932], over welks ontstaan hij later een aardig boekje schreef. Een gestegen aandacht voor deze vorm, zoals die ook merkbaar werd bij enkele andere dichters [Van Duinkerken, Den Doolaard] kenmerkt de bundel Negen Balladen [1935], waarvan de verzen met een enkele uitzondering onderdoen voor Mária Lécina. In een klein boekje: Voor 2 stuiver anjelieren [1936] gaf Buning een aantal copla's: Spaanse volksliedjes, deels vertaald, deels eigen vinding. Latere gedichten zijn bijeengebracht onder de titel: Jacob en de engel [1951]. Behalve enkele studies over dans en danseressen, verscheen van Werumeus Buning een drietal bundels beschrijvingen van zwerftochten door eigen land: Ik zie, ik zie wat gij niet ziet [1937-1939]. |
|