Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd135. Jacob Israël de Haan [1881-1924]aant.Levensloop: Zoon van een joods godsdienstleraar; jongere broer van Carry van Bruggen. Werd onderwijzer, daarna jurist. Jarenlang vrijdenker en socialist, later weer orthodox joods. In 1916 te Amsterdam gepromoveerd; aldaar privaat-docent in de significa. In 1919 naar Palestina. Lector aan de opleidingsschool voor juristen. Politiek gedésillusioneerd. In Jeruzalem vermoord. Met zijn vroege proza behoort Jacob Israël de Haan tot het psychologisch naturalisme, bijv. Pathologieën [1908]. Als dichter sluit hij aanvankelijk geheel aan bij De Beweging, maar zijn bijzondere betekenis ligt in zijn joodse poëzie. Teruggekeerd tot het geloof zijner vaderen schreef De Haan uit de spanning van modern levensbesef en eeuwenoude godsdienstige tradities zijn twee bun- | |
[pagina 173]
| |
dels zionistische gedichten: Het Joodsche lied [1915; 1921]. Ontroerende jeugdherinneringen en aangrijpende uitingen van zondebesef en innerlijke tweestrijd maken dit werk tot een hoogtepunt van moderne religieuze poëzie. Nog onmiddellijker beleed hij zijn gekwelde, tragische leven in de meesterlijke bundel Kwatrijnen [1924], die zich laat lezen als een openhartig dichterlijk dagboek. In de twee bundels Verzamelde gedichten [1952] ontbreekt het jeugdwerk grotendeels, maar is vrij wat ongepubliceerd gebleven poëzie gedrukt. Van groot historisch en literair belang zijn ook de journalistieke bijdragen, door hem uit Palestina aan het Handelsblad gestuurd. en maar voor een gering gedeelte gebundeld. |
|