Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd119. Realisme en naturalisme in Vlaanderenaant.Terwijl in Vlaanderen het traditionele gewestelijke beschrijvingsproza kwantitatief overheerste, maar zonder duurzame kwaliteiten te bezitten, bereikte het naturalisme er een uiterste grauwheid van beklemmende ellende in het werk van de treinconducteur en autodidact gustaaf vermeersch [1877-1924], die tussen 1904 en 1910 zes merkwaardige romans publiceerde en daarna zweeg. De belangrijkste is zijn eersteling De last [1904]; de latere boeken lijden aan een vermoeiende beschrijving van détails; autobiografisch materiaal bevat Het rollende leven [1910]. Ook van de Antwerpse prozaïst lode baekelmans [geb. 1879] is het vroege werk naturalistisch: Uit grauwe nevels [1901]. Al gauw evenwel is zijn voorkeur uitgegaan naar een realisme, dat een bonte menigte van vaak vreemde personages uitbeeldt, arme tob- | |
[pagina 161]
| |
bers, benepen burgers of zonderlinge leeglopers: Dwaze tronies [1907]. Meer nog dan Emmanuel de Bom is Baekelmans de kroniekschrijver van Antwerpen geworden. Zijn liefde voor zijn geboortestad is even gul als waarachtig, en vormt éen van de factoren van zijn blijmoedige levensaanvaarding. Niettemin is zijn ondergangsroman Tille [1912] zijn beste boek: het trieste bestaan en de vroege dood van een meisje uit het schipperskwartier. Met zijn overige werk, zoals Mijnheer Snepvangers [1918] behoort Baekelmans tot de typische vertellers voor brede kring: gemoedelijk en genoeglijk, en met een mild begrip voor de eenvoudige mens. |
|