Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd117. Rene de Clercq [1877-1932]aant.Levensloop: Geboren te Deerlik. Leerling van Hugo Verriest. Studie in de Germaanse filologie te Gent. Leraar aan het Athenaeum aldaar. Wegens politieke actie in oorlogstijd ter dood veroordeeld en uitgeweken naar Nederland. Te Lage Vuurse begraven: grafmonument van Jozef Cantré. Onder zijn tijdgenoten neemt René de Clercq een eigen plaats in als dichter in de volkstoon. Na zwakkere jeugdgedichten, beïnvloed door Gezelle, gaf hij enige bundels met speelse huiselijke poëzie en losse eenvoudige liedjes, waarvan vele op muziek gezet zijn en spoedig populair werden. Deze bundels werden in 1907 in éen deel Gedichten herdrukt. Overtuigd socialist geworden, uitte hij zijn opstandige gevoelens in de bundel Toortsen [1909] en persoonlijker in Uit de diepten [1911]. Uit deze tijd dagtekenen ook enkele West-Vlaamse romans: Het rootland [1912], en Harmen Riels [1913], met autobiografische gegevens. Tijdens de oorlog hartstochtelijk betrokken in het Vlaamse activisme, publiceerde hij de felle gedichten van De noodhoorn [1916]. Daarnaast schreef hij bijbelse verhalen in verzen: Thamar [1918], Maria Magdalena [1920]. Als balling in Nederland maakte hij o.a. bewerkingen van Don Quichot en van Faust. Een nieuwe liefde inspireerde hem tot een bundel erotische verzen: Het boek der liefde [1921]. |
|