Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
115. A. van Collem [1858-1933]aant.Levensloop: Geboren te Rotterdam uit een joods gezin van kleine handelaars. Op 18-jarige leeftijd reeds aan het hoofd van een confectiefabriek. Overtuigd zionist en socialist. Na langdurige ziekte te Heemstede gestorven. Het vroegste werk van A. van Collem, het pogrom-verhaal Russische melodieën [1891], vond weinig weerklank. Ook de bundel Van stad en land [1906], waarin de dichter zijn poëtische vorm nog zoekt, maakte zijn naam niet buiten een kleine kring bekend. Onder invloed van Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst verdiepte zich zijn talent. Hij werkte mee aan hun maandblad De Nieuwe Tijd met gedichten, waaruit een sterk sociaal meegevoel spreekt, benevens een zeer persoonlijke, hekelende ironie: Liederen van huisvlijt [1917]; Opstandige liederen [1919]. De revolutionaire jaren aan het einde van de eerste wereldoorlog inspireerden hem tot hymnische gedichten waarin het vertrouwen in de menselijke opgang zich verbindt met een vrijwel pantheïstisch levensgevoel: Liederen der gemeenschap [drie bundels 1918, 1920, 1922]. In 1924 volgde nog: Van de nieuwe gemeenschap der menschen, en in 1930 het grote lyrisch-religieuze lied: God. In Van Collems werk heeft de socialistische idee zich met kosmische gevoelens van meer oosterse dan joodse aard verbonden tot een dichterlijke mystiek, die in extase de éenwording der mensheid schouwde en bezong. |
|