Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
109. Herman Teirlinck [geb. 1879]aant.Levensloop: Geboren te Brussel, als zoon van de folklorist en schrijver Isidoor Teirlinck. Directeur van het Hoger Instituut voor sierkunsten te Brussel. Directeur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift [1945]. In 1947 eredoctor aan de Universiteit van Amsterdam. In 1956 als eerste bekroond met de Prijs der Nederlandse letteren. In 1898 begon Teirlinck zijn medewerking aan Van Nu en Straks met schetsen en verhalen uit het landelijke leven [De wonderbare wereld, 1902; Het stille gesternte, 1903]. Al gauw echter week zijn veelzijdig werk door aard en stijl sterk af van de naturalistische schrijvers. Wars van zelfherhaling liet hij op elkaar volgen de psychologische roman 't Bedrijf van den kwade [1904], de uitbundig impressionistische beschrijvingen Zon [1907], het speelse en geraffineerd ironische verhaal van Brabants aristocratisch leven uit de achttiende eeuw Mijnheer Serjanszoon, orator didacticus [1908] en de eerste Vlaamse roman van grotestadsleven: Het ivoren aapje [1909]. Minder belangrijk zijn Johan Doxa [1917] en De nieuwe Uilenspiegel of de wonderlijke avonturen van den scharlaken Thijl [1920]. Een roman in briefvorm, De leemen torens, in samenwerking met Karel van de Woestijne geschreven, bleef onvoltooid, al zorgde de laatste in 1928 voor een slot om het in boekvorm uit te geven. In de tijd na 1920 wijdde Teirlinck zijn krachten voornamelijk aan de toneelkunst. Uitgaande van de overtuiging dat het realistische drama zich overleefd had, en geïnspireerd door de filmkunst, schreef hij De vertraagde film [1922] en een modernisering van de Beatrijs-legende: Ik dien [1924]. In andere richting zocht hij door een openluchtspel met massaregie, De torenbestormer [1923], als allegorisch lustrumspel te Delft opgevoerd. Daarna volgden nog: De man zonder lijf [1925] en De ekster op de galg [1937]. In 1940 hernam Teirlinck zijn positie als prozaïst door zijn indrukwekkende Brabantse roman Maria Speermalie; in 1944 volgde Rolande met de bles. Een hoogtepunt bereikte zijn proza in de omvangrijke roman Het gevecht met de engel [1952], waarin het landschap en de mensen uit het Zoniënwoud op meesterlijke wijze zijn uitgebeeld. In 1957 verscheen de psychologische roman Zelfportret of Het galgemaal. Van zijn Verzameld Werk, met ingrijpend gewijzigde teksten, zijn totnutoe zes delen verschenen. |
|