Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd107. Stijn Streuvels [pseud. voor Frank Lateur; geb. 1871]aant.Levensloop: Geboren te Heule bij Kortrijk; neef van Guido Gezelle. Pasteibakker te Avelgem. Ontwikkeling door eigen inspanning. In 1895 begint zijn medewerking aan een Vlaams tijdschrift, weldra ook aan Van Nu en Straks. In 1903 mede-redacteur van Vlaanderen. Sedert 1905, gehuwd en gevestigd te Ingooigem, uitsluitend schrijver. Bekroond met de Prijs der Nederlandse letteren 1962. Door de Belgische regering geadeld. | |
[pagina 146]
| |
Onder onmiddellijke invloed van Gezelles kunst ontwikkelde zich de grootste prozaschrijver van zijn generatie: Stijn Streuvels. Weldra werd zijn naam ook in het Noorden bekend, en verschenen er in de tijdschriften novellen van zijn hand, die in bundels verenigd werden [Zomerland, 1900; Dagen, 1903] en het samenhangende verhaal Langs de wegen [1902]. Daarop volgden Minnehandel [1903] en de twee bundels Dorpsgeheimen. Een hoogtepunt bereikte hij in de meesterlijke schildering van Vlaams boerenleven en het conflict tussen twee generaties: De vlaschaard [1907]. Ondanks de grote produktiviteit won Streuvels' werk aan innerlijke kracht. Hij is een fijn en dichterlijk waarnemer van de werkelijkheid, maar herschept die werkelijkheid in zijn verbeelding. Meer dan aan het Franse naturalisme heeft hij te danken aan de grote Russische schrijvers [Tolstoi, Gorki]. De gevoeligheid voor uiterlijke schoonheid van natuur en leven gaat bij hem samen met een intuïtieve kennis van het innerlijke leven. Vooral de kinderpsychologie verstaat hij meesterlijk [Een speeldag]; het idyllische weet hij weer te geven met bijzondere bekoring [Kinderzieltje]. In de eigenlijke romankunst, het uitbeelden van machtige hartstochten, ligt zijn kracht niet. Ook de grote verhalen Minnehandel en De vlaschaard zijn reeksen van taferelen. Het fatalisme, het pessimisme in zijn landelijke novellen toont de mens in al z'n kleinheid en afhankelijkheid van de kosmische krachten. De taal van Streuvels is evenmin als die van Gezelle louter Vlaams dialect; hij schiep zich zijn stijl met dezelfde gevoeligheid voor het ritme, voor de kracht en de kleur van elk woord. Deze stijl is geen mode, maar noodwendigheid, een levensvoorwaarde voor zijn kunst. Evenals Van Looy bereikt hij de grootste aanschouwelijkheid juist door soberheid en oorspronkelijke woordkeus. Na 1918 wist Streuvels zijn sfeer te vernieuwen. Zo schreef hij de boeiende schildering van kinderleven Prutske [1922], de bundel Werkmenschen [1926] met de treffende novelle Leven en dood in den ast, de breed opgezette roman De teleurgang van den Waterhoek [1927] en Alma met de vlassen haren [1931]. In oorlogstijd schreef hij levendig over zijn kinderjaren en zijn geboorteplaats Heule [1942], waar hij tot zijn twaalfde jaar bleef wonen. Daarbij sluiten andere autobiografische verhalen aan, zoals Kroniek van de familie Gezelle [1960]. |
|