Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
102. Pieter Cornelis Boutens [1870-1943]aant.Levensloop: Geboren te Middelburg. Studie in de klassieke letteren te Utrecht. Leraar te Voorschoten, sedert 1904 ambteloos in Den Haag. Lange tijd voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen. De dichtkunst van Boutens, classicus als Leopold, is met de poëzie van deze laatste verwant. Boutens echter is veel actiever geweest als persoonlijkheid, veel productiever als dichter. Zijn bundel Verzen [1898] werd ingeleid door Van Deyssel, die erop wijst dat hier niet langer de werkelijkheid met gevoel, maar het gevoel door middel van de werkelijkheid werd weergegeven. Er is dus een principiële wending naar het innerlijk. In dit vroege werk is de invloed van de Nieuwe-Gids-poëzie, in het bijzonder van Gorter, duidelijk merkbaar. De soms gewilde duisterheid, de ver gedreven individuele uiting maakt deze gedichten moeilijk verstaanbaar. Dat geldt ook voor zijn Praeludiën [1902]; maar in de volgende bundels: Stemmen [1907], Vergeten liedjes [1909], Carmina [1912] stijgt hij tot groter soberheid en klassieke eenvoud. Hij is de dichter van de rijkste en meest verfijnde gewaarwordingen, die voor elke ziels- en zinnesiddering het juiste woord, de sprekendste woordkoppeling, de tekenachtigste trek en het schilderendste ritme zocht. Zowel in eenvoudige verzen als in strenge rijmenrijke strofen toonde hij zijn meesterschap. Zijn algemene bekendheid dankte hij vooral aan de zangerige, wat al te fraaie bewerking van de eenvoudige, middeleeuwse Marialegende: Beatrijs [1908]. Zijn latere gedichten, die de belijdenis bleven van zijn platonische gedachtenwereld, zijn o.a. gebundeld in: Lente-maan [1916], Liederen van Isoude [1921], en Zomerwolken [1922]. Verdieping en verinniging van zijn gevoelens als Nederlander vindt men in: Bezonnen verzen [1931], Hollandsche kwatrijnen [1932], en Tusschenspelen [1942]. Veel commentaar werd uitgelokt door zijn rijmprent bij het huwelijk van prinses Juliana [1937]. Zijn fenomenale woord- en vormbeheersing stelde hem in staat tot kunstige vertalingen, o.a. van Aischylos' Agamemnoon [1904], Goethes Tasso [1919], Sofokles' Electra [1920], en de meesterlijke Homeros-vertaling: Odyssee [1937]. Zijn Verzamelde Werken, waarvan hijzelf nog een gedeelte heeft voorbereid, zijn in zeven delen uitgegeven [1943-1954]. |
|