Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
99. Andere prozaistenaant.In de jaren '90 zijn realisme en naturalisme de overheersende kenmerken van het proza, zoals dat door verscheidene schrijvers beoefend wordt. johan de meester [1860-1931] schreef in de tijd dat hij als dagbladcorrespondent in Parijs woonde, zijn eersteling Een huwelijk [1890]. Als letterkundig redacteur van de N.R.C. had hij meer dan dertig jaar een gezagrijke positie. Na verscheidene bundels verhalen en enkele romans te hebben gepubliceerd, schreef hij zijn meesterwerk Geertje [1905], dat aanvankelijk in de Nieuwe Gids werd opgenomen. Dit treffende verhaal van vrouwelijke liefde en trouw doorbreekt de koelheid der naturalistische waarneming en ontleding door de kracht van deernis en mensenliefde. Ironisch is De zonde in het deftige dorp [1912]. Zijn latere boeken evenaren deze twee niet. Het werk van frans coenen [1866-1936] sluit aan bij dat van Aletrino en Netscher. De grauwheid van het alledaagse grootsteedse leven, van een klein-burgerlijke omgeving, de stemming van troosteloze onvoldaanheid is meestal het onderwerp van zijn kunst. In aanschouwelijke schildering en psychologische ontleding overtreft hij Aletrino, bijv. in Verveling [1892], Een zwakke [1896], Bleeke levens [1899], Zondagsrust [1902]. Later gaf hij, vooral in Groot Nederland waarvan hij jarenlang redacteur was, letterkundige studiën, o.a. over de beweging van '80. In zijn laatste levensperiode schreef Coenen nog een interessante roman, geïnspireerd door het Amsterdamse museum-huis, waarvan hij conservator was: Onpersoonlijke herinneringen [1936]. Met De Meester behoort herman robbers [1868-1937] tot de auteurs, die het in de beheersing van de techniek der werkelijkheidsbeschrijving ver gebracht hebben, en anderen, in 't bijzonder vrouwelijke auteurs, door hun voorbeeld opwekten. De schaduwzijde van zijn talent is het te veel uitspinnen van gelijke motieven. De eerstelingen van deze schrijver, onder het pseudoniem phocius, o.a. Een kalverliefde, werden door Van Deyssel geprezen. Daardoor aangemoedigd, wijdde hij zijn leven aan de romankunst, waarvan hij de ontwikkeling volgde in zijn tijdschrift [Elseviers Maandschrift] en beschreef in De Nederlandsche litteratuur na 1880. Zijn eerste grotere publikaties zijn De roman van Bernard | |
[pagina 138]
| |
Bandt [1897] en De bruidstijd van Annie de Boogh [1901]. Na enig kleiner werk begon hij een brede familiekroniek: De roman van een gezin [De gelukkige familie, 1909; Een voor een, 1910]; daarna verschenen Helene Servaes [1914], Een mannenleven [1923-1927] en Redding [1933]. Het voorbeeld van de realistische romankunst werd gevolgd door een groot aantal schrijvers en schrijfsters, wier werk bijna geheel in de periode na 1900 valt. Tijdgenoot van de Tachtigers is nog de Bataviase journalist p.a. daum [1850-1898], die onder het pseudoniem maurits een reeks verhalen en realistische romans schreef over laat-negentiende-eeuwse toestanden in Nederlands-Indië, bijv. Goena-Goena [1889] en Ups en downs in het Indische leven [1892]. Zijn werk, in Nederland aanvankelijk weinig bekend, heeft in de jaren '30 een grotere waardering gevonden. |
|