Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd98. Augusta de Wit [1864-1939]aant.Levensloop: Geboren te Siboga [op Sumatra]. Op haar achtste jaar naar Holland. Studie in Engeland. Van 1894-1896 lerares aan de h.b.s. te Batavia. Daarna werkkring als journaliste te Berlijn. Gevestigd te Blaricum, later te Baarn; letterkundig medewerkster aan de n.r.c. De jeugd en het langdurig verblijf in Indië zijn voor deze begaafde schrijfster van beslissende invloed geweest. De schoonheid van de tropische natuur op Java heeft haar blijvend bekoord; haar diep doordringen in de mentaliteit van de inlander, haar meegevoel met zijn leven en lot, maken haar werk sympathiek. Na een debuut in het Engels [Facts and fancies about Java], verscheen in 1898 Verborgen bronnen, gevolgd door het treffende, dichterlijke verhaal Orpheus in de dessa [1902] en De godin die wacht [1903]. Haar evenwichtige, klassieke stijl is vrij van het impressionisme, zoals haar weergave van de werkelijkheid vrij is van het naturalisme. Invloeden van deze aard, die men aantreft in haar roman uit het Gooise boerenleven: Het dure moederschap [1907] zijn haar werk niet ten goede gekomen. In de bundel De wake bij de brug [1907], waarin zij weer naar het Oosten terugkeert, schildert ze de gevoelens die de westerse techniek wekt bij onbewuste, simpele natuurkinderen. Een reeks reisbeschouwingen, o.a. over Bali, is getiteld Natuur en menschen in Indië [1914]. In 1919 volgden enige kleine verhalen: De drie vrouwen in het heilige woud; in 1927 De avonturen van den muzikant. Onverzwakt bleek haar talent in haar laatste werk, dat op Ambon speelt: Gods goochelaartjes [1932], schetsen o.a. over een oude vlinderjager. |
|