Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
97. Herman Heijermans [1864-1924]aant.Levensloop: Geboren te Rotterdam; van joodse afkomst. Redacteur van De Jonge Gids [1897-1901]. Overtuigd socialist. Verblijf in Berlijn als journalist. Leider van een toneelgezelschap te Amsterdam. In Zandvoort gestorven. Heijermans is de belangrijkste toneelschrijver van zijn generatie. Hij begon met de naturalistische roman Trinette [1893]. Onder het pseudoniem koos habbema schreef hij Kamertjeszonde [1898]. De voorliefde voor het ver gedreven, krasse naturalisme die daaruit blijkt, toonde hij later nog eens in de roman Diamantstad [1904]. Geestigheid, sociaal gevoel en journalistiek talent typeren zijn Schetsen, die onder het pseudoniem samuel falkland eerst als feuilletons verschenen [13 bundels]. In brede kringen, ook in het buitenland, maakte hij naam, toen zijn groot dramatisch talent bleek. Na een slecht ontvangen eersteling liet hij de toneelkritiek er in lopen door een actueel stuk, Ahasveros, te doen opvoeren, dat van een Russisch schrijver heette te zijn, en de jodenvervolging in Rusland behandelde. Na het succes van dit drama begon hij met Ghetto [1898] een onafgebroken reeks van toneelstukken, ongelijk van waarde, maar bijna alle een groot aantal keren opgevoerd. Heijermans bracht het naturalisme op de planken, en wist allerlei maatschappelijke misère aangrijpend te schilderen. Hiermee ging hij lijnrecht in tegen de opvattingen van de invloedrijke regisseur Willem Royaards, die streefde naar een verfijnde, zo mogelijk symbolische stilering. De meeste stukken van Heijermans hebben een duidelijke, soms te duidelijke strekking. Het zevende gebod [1899] werd overtroffen door het spel van vissersellende Op hoop van zegen [1900], dat tot zijn belangrijkste werken behoort. Daarop volgden Het pantser [1901] over de misstanden in het leger, en Ora et labora [1902] over het platteland. Schakels [1903] is een ironisch ‘spel van den huiselijken haard’; Bloeimaand [1903] legt de misstanden bloot in een Amsterdams besjeshuis; Allerzielen [1904] tekent het conflict tussen fanatiek-dogmatisch en evangelisch katholicisme. Een van zijn innigste stukken is het zelden opgevoerde Uitkomst [1907], ontroerend door de koortsfantasieën van een doodziek proletariërskind. Van dezelfde tijd dateren: o.a. De opgaande zon, De schoone slaapster [1909], Beschuit met muisjes [1910], Glück auf [1911]. Het laatste stuk is, als schildering van de mijnwerkers- | |
[pagina 136]
| |
ellende, een pendant van Op hoop van zegen. In 1917 volgde Eva Bonheur; in 1918 het ironische Falkland-achtige spel De wijze kater. Tegen het einde van zijn leven keerde Heijermans terug tot de romankunst in Droomkoninkje [1924], een gevoelige uitbeelding van kinderleven te midden van maatschappelijke noden; het onvoltooid gebleven vervolg Vuurvlindertje, verscheen eerst na zijn dood [1925]. Een nagelaten werk uit het Berlijnse leven, Duczika, reeds vroeger in de Nieuwe Gids gepubliceerd, is nog in de oudere naturalistische trant geschreven [uitgegeven 1926]. |
|