Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd96. Louis Marie Anne Couperus [1863-1923]aant.Levensloop: Geboren te 's-Gravenhage. In Batavia bezocht hij het gymnasium; daarna in Den Haag de h.b.s. Studie in Nederlandse taal en letterkunde. Na het examen m.o. wijdde hij zich aan de bellettrie. Jarenlang buitenslands, voornamelijk in Italië. In 1915 naar Nederland teruggekeerd; verschillende grote reizen omstreeks 1920. In De Steeg gestorven. Louis Couperus heeft zich vrijwel geheel buiten de Nieuwe Gids-beweging om ontwikkeld. Zijn vroegste poëzie werd in de Gids gepubliceerd; dit jeugdwerk is uitgegeven in de bundels Een Lent van vaerzen [1884] en Orchideeën [1886]. Later legde hij zich op het proza toe, en schreef alleen nu en dan nog verzen, die echter van weinig belang zijn. In 1889 verscheen de Haagse roman Eline Vere: de levensgeschiedenis van een begaafd maar melancholiek meisje uit de Haagse aristocratie, waartoe Louis Couperus zelf behoorde. Minder virtuoos stilist dan Van Deyssel, overtrof Louis Couperus hem in menselijke intuïtie en vooral in het vermogen om de romanpersonen handelend tot leven te brengen. Hierop volgden Noodlot [1890], Extase [1892], en Eene illuzie [1892]. De kunst van Couperus beweegt zich bij voorkeur in een wereld van enigszins decadente weelde. Zijn voornaamste figuren zijn even fijngevoelig als energieloos. De weke sierlijkheid en de tot ge- | |
[pagina 134]
| |
kunsteldheid naderende prachtliefde van zijn stijl waren in harmonie met het onderwerp. Zwakker werk leverde hij in een drietal romans: Majesteit [1893], Wereldvrede [1895] en Hooge troeven [1896], die spelen in gefantaseerde oosterse rijken, met westerse, modern voelende vorsten. Metamorfoze [1897] is een roman over het kunstenaarschap, waarbij Couperus gebruik heeft gemaakt van autobiografische gegevens. Daarop volgden twee verhalen met sprookjesachtige symboliek: Psyche [1898] en Fidessa [1899]. Met De stille kracht [1900], een Indische roman met sensatiemakende geheimzinnigheid, keerde hij tot zijn psychologische uitbeeldingskunst terug. In het voortreffelijke viertal Boeken der kleine zielen [1901-1903] herleeft de sfeer van zijn eerste Haagse romans, maar met een grotere rijkdom van onvergetelijke karakters. Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan [1906] wordt als het meesterwerk in dit genre beschouwd. Kort na het eeuwjaar hernieuwt zich zijn talent in twee richtingen. Verblijf houdende in Italië, verdiept hij zich met zijn verbeelding, gesteund door grondige studie, in de oudheid, en schrijft dan historische romans, die zijn naam ook in het buitenland vestigen: Dionyzos [1904]; De berg van licht [1905-1906], spelende in een der meest decadente perioden van de Romeinse keizertijd; Antiek toerisme [1911], een reisverhaal uit het oude Egypte; Herakles [1913], een fantastische bewerking van antieke mythen. Indrukken van een Spaanse reis inspireerden hem tot: De ongelukkige [1915], een verhaal uit het vijftiende-eeuwse Spanje in de strijd tegen de Moren. Maar tevens ontwikkelde hij zich tot een luchtig-ironisch causeur, die wekelijks zijn feuilleton bijdroeg aan het Haagse dagblad Het Vaderland. Ze werden herdrukt in talrijke bundels o.a. Van en over mijzelf en anderen (1910). In Den Haag, tijdens de eerste wereldoorlog, ontstonden De komedianten [1917], uit het toneelspelersleven te Rome; Xerxes [1919] en de indrukwekkende verbeelding van Alexander de Grote: Iskander [1920]. Half-ironisch is het middeleeuws-getinte verhaal Het zevende schaakbord [1923], naar de Walewein bewerkt. Na de dood van Couperus verschenen nog drie bundels kleinere stukken, onder de titel Proza [1923], en de fraaie reeks Japanse legenden Het snoer der ontferming [1924]. |
|