Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
95. Andere medewerkers aan de Nieuwe Gidsaant.Behalve de reeds genoemden hebben uiteraard verschillende andere prozaïsten meegewerkt aan de Nieuwe Gids. Tot de belangrijksten daarvan behoren de navolgende auteurs. De Amsterdamse arts arnold aletrino [1858-1916] was een fijn ontleder van stemmingen, in het bijzonder melancholie en smart. Zijn stijl had onmiddellijk iets eigens, maar tegelijk in zijn grijze somberheid iets vermoeiends. Hij schreef drie romans: Zuster Bertha [1891], Martha [1895] en Line [1906], en enige bundels met kleiner werk. In het laatst van zijn leven voltooide hij nog een biografische studie over Napoleon. arij prins [1860-1922] begon zijn letterkundige loopbaan door onder het pseudoniem a. cooplandt een bundel naturalistische schetsen uit te geven [Uit het leven, 1885]. In deze tijd schreef hij ook studies over buitenlandse naturalisten. Al gauw sloeg hij een andere richting in; hij publiceerde kleurige, fantastische middeleeuwse schetsen in een doorwerkt-gedrongen stijl, die in de verwaarlozing van de gewone syntaxis een soortgelijk effect beoogt als sommige impressionistische schilders verkregen door de lijn op te offeren aan de kleur. Hij gaf éen bundel van zulke verhalen uit [Een koning, 1897]; de latere vindt men bij kleine stukjes in het Tweemaandelijksch Tijdschrift en De XXe Eeuw verspreid, o.a. het na vele jaren voltooide verhaal De heilige tocht [1913], oorspronkelijk door Boutens uitgegeven. frans netscher [1864-1923], die in 1884 in het tijdschrift Nederland begon te schrijven [onder het pseudoniem h. van den berg], werkte aan de eerste Nieuwe-Gids-jaargangen mee, en schreef in die tijd zijn beste schetsen [Studies naar het naakt model, 1886; Menschen om ons, 1888]. Terzijde gedrongen door Van Deyssel keerde hij zich na zijn roman Egoïsme [1893] af van het naturalisme en legde zich geheel toe op journalistiek werk. aug. p. van groeningen [= a.p. barendrecht, 1866-1894], een talentvolle, jong gestorven Rotterdamse onderwijzer, die in zich de kracht voelde om een cyclus Nederlandse naturalistische romans te schrijven, werkte sedert 1889 ook aan de Nieuwe Gids mee, maar bracht het niet verder dan éen roman [Martha de Bruin, 1890], en een reeks schetsen, die na zijn dood zijn uitgegeven [Een nest menschen, 1895]. | |
[pagina 133]
| |
Fijnzinniger van stijl zijn de schetsen van frans erens [1857-1935], in 1893 uitgegeven onder de titel Dansen en rhythmen. Eerst in later jaren deed deze schrijver weer van zich horen door zijn Litteraire wandelingen [1906], Gangen en wegen [1912], Toppen en hoogten [1922], en een drietal vertalingen. Zijn literaire herinneringen, gebundeld als Vervlogen jaren [1938], zijn van bijzondere betekenis. Een auteur die Van Deyssel volgde door sensitivistisch proza te schrijven, dat omstreeks 1890 in overdrijving verliep, is j. hofker [pseudoniem: j. delang; 1864-1945]. Zijn werk werd in 1906 met een inleiding van Van Deyssel uitgegeven: Gedachten en verbeeldingen. Verdienstelijk betogend proza schreven in de Nieuwe Gids o.a. frank van der goes [1859-1939] en charles van deventer [1860-1931]; de laatste toonde zich een degelijk literair criticus [Hollandsche belletrie van den dag]. |
|