Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
94. Jacobus van Looy [1855-1930]aant.Levensloop: Geboren te Haarlem. Op zijn vijfde jaar in het Burger-Weeshuis. Letterzetter en schildersknecht. In 1877 naar Amsterdam op de Academie voor Beeldende Kunsten. In 1884 prijs van Rome; naar Italië, Spanje en Marokko. In 1892 gehuwd; in 1894 te Soest gevestigd; later te Haarlem en aldaar gestorven. Zijn woonhuis is thans Van Looy-museum. De schilder Van Looy begon in 1886 in de Nieuwe Gids novellen te publiceren, die in 1889 in de bundel Proza verenigd zijn, [o.a. Een stierengevecht, De hengelaar, en de grotere schetsen De dood van mijn poes; De nachtcactus]. Daarmee stond hij onmiddellijk vooraan onder de jongere prozaschrijvers. Zijn goede smaak bewaarde zijn weloverwogen, originele stijl voor de buitensporigheid van sommige tijdgenoten. Niet zo hoog stond Gekken [1892] dat de herinneringen bevat aan zijn verblijf in Marokko. Maar daarna schreef hij, met lange tussenpozen, de uitmuntende prozastukken, die in 1903 onder de titel Feesten gedrukt werden. Meer nog dan de liefde voor de buitenwereld, met schildersoog waargenomen, treft hier eenzelfde liefde voor het dagelijks doen en denken van de eenvoudige mens. Vreugde over de schoonheid van het leven is de hoofdtoon die in deze ‘feesten’ klinkt. Uit dezelfde tijd dateren de schetsen die gebundeld zijn onder de titel Reizen. Grillig-fantastisch zijn de langzaam ontstane Wonderlijke avonturen van Zebedeus, eerst bij stukken in de Nieuwe Gids en het Tweemaandelijksch Tijdschrift gepubliceerd, later [1910] in een bundel verschenen, en daarna in twee delen Bijlagen voortgezet [1925]. Van Looy heeft daarin allerlei spanningen ten aanzien van zijn tijdgenoten op verhulde manier afgereageerd. Eigen weeshuisherinneringen zijn verwerkt in de bewonderenswaardige reeks vertellingen uit een kinderleven, Jaapje [1917], voortgezet in Jaap [1923] en Jakob [1930]. Zijn laatste schetsen en reisindrukken werden bijeengebracht in de bundel Nieuw proza [1929]. De poëzie van Van Looy bestaat deels uit vertalingen [A. de Musset Nuit de Mai, Shakespeare Macbeth, Hamlet e.a.] die door hun gekunstelde taal achterstaan bij zijn proza. Belangrijker zijn de verspreide Gedichten, die na zijn dood gebundeld werden [1932] en vooral het prachtige ‘berijmde verhaal’ De Ar, opgenomen in Zebedeus II. |
|