Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd91. Frederik Willem van Eeden [1860-1932]aant.Levensloop: Geboren te Haarlem. Student in de medicijnen te Amsterdam; in 1886 gepromoveerd. Studie van hypnose en psychiatrie. Gevestigd te Bussum. Tolstoiaanse sympathieën en sociale proefnemingen; stichting van de kolonie Walden, op mislukking uitgelopen. Reis naar Amerika [1908]. Van 1915-1922 mede-redacteur van het weekblad De Amsterdammer. In 1922 bekeerd tot het katholicisme. Van Eeden verwierf zich een bijzondere populariteit, door de lenigheid en veelzijdigheid van zijn talent, en door zijn grote werkkracht. Als student schreef hij geestige blijspelen [o.a. Het sonnet 1883; De student thuis, 1886]. Aan de Nieuwe Gids heeft hij meegewerkt op letterkundig, wetenschappelijk en sociaal gebied. Deze opstellen zijn grotendeels bijeengebracht in twee bundels Studies. De eerste jaargang werd geopend door De kleine Johannes, waar- | |
[pagina 127]
| |
in met bekorende frisheid in sprookjes-vorm de eigen zielsontwikkeling beschreven werd. Een geheel ander karakter droeg het vervolg, Johannes Viator, Het boek van de Liefde [1892], met zijn ingewikkelde, soms duistere symboliek. Met uitschakeling van dit werk schreef Van Eeden later een rechtstreeks vervolg van het verhaal [2de en 3de deel van De kleine Johannes, 1905 en 1906], waarin Johannes als hoofdpersoon plaats maakt voor de profeet Markus, en de maatschappelijke strekking de sprookjesstemming verdringt. De verwantschap met Multatuli's Woutertje Pieterse is onmiskenbaar. Tot het naturalisme naderde Van Eeden in de voortreffelijke roman Van de koele meren des doods [1900], een psychologische uitbeelding van een zielsziekte. Veel autobiografische elementen bevat De nachtbruid [1909]. In 1912 en 1914 verschenen twee delen Sirius en Siderius, waarin hij, in romantische trant, het motief van De kleine Johannes weer opneemt; het derde deel [1924] is katholiek getint. Paul's ontwaken [1913] werd geschreven na de dood van zijn zoon. Van Eeden trad ook als dichter op: eerst met enkele kleinere gedichten; in 1891 met Ellen, Een lied van de smart. Gedichten uit verschillende perioden werden verzameld in een bundel Van de passielooze lelie [1901]. Afzonderlijk verscheen, in kunstige terzinen-vorm, de bespiegelende poëzie Het lied van schijn en wezen [1895; 2de deel 1910; 3de deel 1922]. In grotere dichtwerken toont Van Eeden voorliefde voor de dramatische vorm: De broeders, Tragedie van 't recht [1894]; Lioba, Drama van trouw [1897] die mede om hun diepzinnige inhoud tot zijn belangrijkste werk behoren. Een sociaal-satirische strekking hebben een aantal drama's, tussen 1905 en 1909 ontstaan, waarin hij eigen levenservaring verwerkte: IJsbrand [1908] is de mislukte en bespotte profeet; Het beloofde land [1909] bevat ‘galgenhumor’ over de mislukking van de communistische kolonie. Historische stof koos hij in De heks van Haarlem [1915]. Tijdens en na zijn overgang tot het katholicisme schreef hij de prozawerken: Het roode lampje [1921], Uit Jezus' oopenbaar leeven [1922], en de bundel Aan mijn Engelbewaarder en andere gedichten [1922]. Uit de titels blijkt reeds, dat Van Eeden in zijn laatste levensjaren een eigen spelling volgde. |
|