Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
89. Willem Johan Theodoor Kloos [1859-1938]aant.Levensloop: Geboren te Amsterdam. Op de h.b.s. [tot 1877] leiding van Dr. Doorenbos. Studie in de klassieke letteren: in 1884 kandidaat. Een der stichters en redacteurs van De Nieuwe Gids [1885]. In 1900 gehuwd met de schrijfster Jeanne Reyneke van Stuwe [1874-1951]. Sedert te 's-Gravenhage en daar gestorven. Eredoctor van de Amsterdamse Universiteit, 1935. In 1880 publiceerde Kloos in het tijdschrift Nederland het dramatische fragment Rhodopis. Het kondigde een dichter van betekenis aan. In de eerste Nieuwe-Gids-jaren kwam zijn kunstenaarschap tot volledige uiting. Deze poëzie is gekarakteriseerd als: ‘hartstocht, die zich uitsprekend, gratie blijkt; stromende aandoening, die zich stolt tot woorden, doorzoet met de bewondering voor zich zelf.’ Perks lievelingsvorm, het sonnet, dat hij ook bij Von Platen bewonderde, heeft Kloos bij voorkeur beoefend [o.a. de aangrijpende cyclus Het Boek van Kind en God, 1888]. Bekoorlijk zijn het dramatische fragment Sappho en het epische fragment Okeanos dat aan Keats doet denken. De dichter Kloos heeft de verwachtingen die zijn talent wekte, niet vervuld. Na 1891 komt een sterke daling. De bundel Verzen [1894] wordt ontsierd door de laatste reeks sonnetten, met persoonlijke aanvallen en vervloekingen, die alleen als curiositeiten aandacht verdienen. Het herdrukken daarvan toont hetzelfde bedenkelijk gebrek aan zelf-kritiek als veel poëzie in zijn latere bundels [Nieuwe verzen, 1895; Verzen ii, 1902; Verzen iii, 1913], Ook de ongebundelde honderdtallen Binnengedachten uit zijn ouderdom zijn meer merkwaardig dan belangrijk. De invloedrijke kritieken uit de eerste Nieuwe Gids-periode zijn gebundeld tot Veertien jaar literatuurgeschiedenis [1896], herdrukt als deel i en ii van de Nieuwere litteratuurgeschiedenis. De kritieken van 1895 tot 1915 in de Nieuwe Gids verschenen, werden verzameld als deel iii, iv en v daarvan. De volgende delen, vi-xxvii [1916-1937] zijn getiteld: Letterkundige inzichten en vergezichten. De ontwikkeling van de letterkunde kan men uit de breedsprakige ‘kronieken’, vol herhalingen, niet meer leren kennen. Voorts publiceerde Kloos enige letterkundige studiën, o.a. over onze achttiende-eeuwse dichters: Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid [1909], bloemlezingen [o.a. uit Feith, en Bilderdijk] en vertalingen, o.a. naar Sofokles en Thomas a Kempis. |
|