Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
88. De Nieuwe Gidsaant.De Nieuwe Gids, die in oktober 1885 onder redactie van Van Eeden, Van der Goes, Kloos, Verwey en Paap verscheen, was een algemeen tijdschrift, waarin ook politiek [Van der Goes en later Tak] en wetenschap [Van Eeden, Bolland], vertegenwoordigd waren. Maar het literaire stond voorop. Door Kloos werd in zijn Literaire kroniek de conventionele, retorische poëzie onverbiddelijk ontleed, en dikwijls in dezelfde kritiek naast echte kunst gelegd: bijv. de bombastische ‘Canzonen’ van Joan Bohl naast de fijn-beeldende poëzie van Winkler Prins. Poëzie en proza werden in de eerste plaats getoetst naar hun kunstwaarde, waarbij als beginsel gold: ‘l'art pour l'art’. Kloos stelde hoge eisen aan klank, ritme en zuiverheid van beeldspraak. Gevestigde reputaties, als die van Hofdijk en Schaepman werden niet gespaard. Het opkomende talent werd zorgvuldig gewogen en gekeurd. Van der Goes en Verwey verdiepten zich in de literatuurgeschiedenis: de eerste als man van wetenschap [Proeve eener literatuurgeschiedenis], de tweede als dichter. Verwey schreef in de eerste jaargang over Het Sonnet en gaf een historische achtergrond aan de Nieuwe-Gids-beweging door zijn studie: Toen de Gids werd opgericht. Ook hij mengde zich in de strijd, door met Kloos samen te werken aan de heftige brochure De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek [1886]. Aanleiding daartoe was een literaire wraakneming. Met een paar vrienden hadden ze een gedicht in elkaar geflanst, Julia, in de trant van Fiore della Neve'sGa naar voetnoot* poëzie. Dit werd op naam van guido uitgegeven, en aan de kritiserende tijdschriften gezonden, die De Nieuwe Gids gesmaad of genegeerd hadden. Zoals verwacht werd, liepen de meeste critici in de val. Van Deyssels kritiek was geheel anders. Als geniaal-gevoelig artiest werd hij door een boek ontroerd tot hartstochtelijke haat of hartstochtelijke liefde. Zijn kritiek was het weergeven van impressies in een proza, dat op zichzelf tot kunst werd. Grote verbittering wekte hij door het werk van bekende tijdgenoten baldadig te vernietigen, heftig uitvallend en schamper spottend, met een virtuositeit die hem in de ogen van de jongeren verschoonde. Van Eeden nam aan de strijd deel door zijn geestige parodieën op | |
[pagina 122]
| |
de ouderwets-huiselijke en retorische poëzie in de Grassprietjes van cornelis paradijs [1885] en door belangwekkende studies. Terwijl hij in De Nieuwe Gids o.a. Van Deyssel aanviel [Een onzedelijk boek, 1888], verdedigde hij ten sterkste Gorters poëzie [1889]. De jonge dichters, Kloos, Van Eeden, Verwey, hadden in hun orgaan ook plaats gekregen voor hun nieuwe vers-kunst. In de eerste jaargang sloot Hélène Swarth zich aan; later ook hendrik jan boeken [1861-1933], wiens bespiegelende sonnetten gebundeld zijn als Goden en menschen [1895]. De romantische, huiselijke, vaderlandse en godvruchtige poëzie sterft in de geschriften van enige minder begaafde auteurs een langzame dood. De nieuwe poëzie is onkerkelijk en kosmopolitisch. Er is een krachtig streven om - gelijk Kloos het uitdrukt - van gemeenplaatsig: fijn-psychologisch; van gemoedelijk: hartstochtelijk, van ‘zoetvloeiend’: ritmisch, en van retorisch: plastisch en artistiek te worden. Evenals de bewonderde Engelse poëzie, was deze kunst individualistisch, maar anders dan bijv. Shelley, óok on-maatschappelijk. Een overheersende trek is het verlangen naar schoonheid en de verheerlijking, ja vergoddelijking van de dichter en de poëzie. De verjongde taal, het nieuwe ritme voegden zich in de kunstige sonnetvorm. De profetie dat er een tijd van grote kunst naderde, scheen bevestigd door de verrassende verschijning van Gorters Mei [1889]. Maar deze poëzie bleek voorbestemd tot een kortstondige bloei. Afgesloten van de wereld, de blik naar binnen gericht, wilde de dichter luisteren naar het diepere zielsgeluid, en dat in taalmuziek weergeven. Zo kwam Gorter tot zijn Verzen [1890], waarin het individualisme doodliep in onverstaanbaarheid. Ten onrechte definieerde Kloos in zijn Gorter-kritiek kunst als ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. In Kloos' eigen poëzie kwam de tragische inzinking van de ‘scheld-sonnetten’. Het proza in De Nieuwe Gids, dat aanving met Van Eedens laatromantische, autobiografische verbeelding De kleine Johannes, heeft zich ontwikkeld in de richting van het naturalisme. Behalve Netscher heeft vooral Van Deyssel daartoe bijgedragen. Zola's bekende definitie, dat een kunstwerk moet zijn ‘un coin de la nature vu à travers un tempérament’, werd hier in den beginne algemeen gehuldigd en in praktijk gebracht. De novellen van Jacobus van Looy tonen een evenwicht van de verschillende stromingen. | |
[pagina 123]
| |
Van Deyssel, vol bewondering voor Zola, verbond het impressionisme met het naturalisme. Omstreeks 1890 leidde dit bij hem tot een nieuwe ‘woordkunst’, omdat nóch de omgangstaal nóch de dichtertaal voldoende middelen opleverden; vandaar de naam prozagedicht. Hierbij vond hij steun in zijn bewondering voor de Franse schrijvers De Goncourt. Maar in de uiterste verfijning ging ook dit weergeven van de ‘allerindividueelste emotie’ de grenzen van het taalvermogen te buiten [bijv. De zwemschool, 1891]. Een nieuw element is het sterke sociale gevoel dat meermalen in het naturalistische proza tot uiting komt: een diepe deernis met de beschreven ellende, een poging om ongevoeligheid en slechtheid te verklaren uit de mensonwaardige omgeving, zodat de loutere beschrijving een aanklacht wordt tegen de maatschappij. In de eerste Nieuwe-Gids-jaren overheerste het fragmentarische: korte schetsen en zeer nauwkeurige beschrijvingen van stemmingen, gewaarwordingen en omgeving. Later, vooral in de twintigste eeuw, herleefde de voorkeur voor de breed opgezette roman. Terwijl aldus omstreeks 1890 de moderne kritiek en de moderne literatuur de overwinning behaalden, en De Gids na afweer en parodiëring allengs tot instemming en navolging kwam, verloor De Nieuwe Gids aan gezag door innerlijke verzwakking. Het publiek zag alleen de uiterlijke verschijnselen: onverkwikkelijke geschillen tussen vroegere vrienden. De diepere oorzaak van het uiteengaan der bondgenoten lag in de botsing tussen het letterkundig deel van het tijdschrift, dat uiterst individualistisch werd, en het sociale deel dat consequent socialistisch ging worden. Grote polemieken waren daarvan het gevolg. Van der Goes en Van Eeden stonden met hun socialistische sympathieën tegenover Kloos en Van Deyssel, maar zij verschilden ook onderling sterk door het rationele dat Van der Goes, het ethisch-religieuze dat Van Eeden kenmerkte. Deze gespannen toestand, nog bemoeilijkt door de drankzucht van Kloos in deze tijd, kwam tot een uitbarsting toen Kloos bij de negende jaargang zichzelf tot enig redacteur proclameerde. Pogingen om de Nieuwe Gids te redden mislukten. In 1894 verdween dit tweemaandelijkse tijdschrift, dat acht jaar lang een centrum was geweest van heel het literaire en een groot deel van het geestelijke leven. Het maandblad, dat in 1895 onder gelijke titel begon, had met zijn naamgenoot weinig meer gemeen. |
|