Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
84. Marcellus Emants [1848-1923]aant.Levensloop: Geboren te Voorburg. Studie in de rechten te Leiden. Hij stichtte in 1872 het tijdschrift Spar en Hulst; was van 1875-1880 redacteur van De Banier. Woonde ambteloos in Den Haag. Talrijke grote reizen. Laatste levensjaren in het buitenland. Overleden in Baden [Zwitserland]. Als dichter, toneelschrijver, prozaïst en tijdschriftredacteur heeft Marcellus Emants tussen 1870 en 1885 naar vernieuwing gestreefd. Zijn epische gedichten Lilith [1879] en Godenschemering [1883] zijn in hun koele objectiviteit de uiting van een onchristelijk, wijsgerig pessimisme, dat bij oudere letterkundigen bezwaar, bij vele jongere echter instemming wekte. Reeds in 1877 verdedigde Emants de stelling dat niet de schoonheid, maar ‘de waarheid het wezen der kunst is’; hij verdedigde Zola's kunstopvatting in de voorrede van zijn Drietal novellen [1879], door De Gids heftig bestreden. Als prozaïst gaf hij een aantal reisverhalen, maar vooral verdienstelijke novellen en romans, zich onderscheidend door diepe zielkundige ontleding. De belangrijkste daarvan is wel Een nagelaten bekentenis [1894], een beklemmend verhaal over een minderwaardige man in een mislukt huwelijk. Nauwelijks minder somber en wrang is de mens getypeerd in latere werken, zoals Vijftig [1899], Inwijding [1901], Waan [1905] en Liefdeleven [1916]. Zijn oudste toneelstukken zetten nog een romantische traditie voort, al zijn de motieven persoonlijker; zo o.a. het drama in verzen Adolf van Gelre [1888]. Zijn vele latere stukken zijn naturalistisch, bijv. Domheidsmacht [1904]; Om de mensen [1916]. |
|