Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd83. Penning; Winkler Prins; Hemkesaant.In de gedichten van willem levinus penning [1840-1924] is een nabloei merkbaar van de huiselijke poëzie [Tienden van den oogst, onder de schuilnaam m. coens; 1882]. Maar onder de invloed van nieuwere opvattingen kwam zijn vers tot volle ontplooiing, hoewel de traditie van Staring en Potgieter nog merkbaar blijft: Benjamin's vertellingen [1898], Kamermuziek [1903], Sint-Jans-lot [1906]. De blind geworden dichter ondervond veel waardering van Verwey. Tegen zijn tachtigste verjaardag beraamden zijn vrienden het plan om de verzen uit de laatste periode te verzamelen in een bundel, die met de titel Levensavond [1921] verschenen is. Bij jacob winkler prins [1849-1907] is het natuur-impressionisme duidelijk merkbaar. Zijn bundels Sonnetten [1885] en Zonder sonnetten [1885] werden door Kloos geprezen om de ‘realistische plastiek, welke vaak die van Jacques Perk nabijkomt in zuiverheid, zij 't al niet in intensiteit, en een weemoed die zich dikwijls tot innigheid concentreert’. Zijn latere verzen zijn in tijdschriften verspreid. Na zijn dood werd een bundel Gedichten [1910] door Joannes Reddingius samengesteld. Van frederik leonardus hemkes [1854-1887] verscheen in 1882 de bundel XL Gedichten waaruit o.a. ‘Het kindeke van den dood’ naam gemaakt heeft. In 1883 vertrok Hemkes als onderwijzer naar Zuid-Afrika; na weinig jaren is hij daar overleden. |
|