Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
73. Allard Pierson [1831-1896]aant.Levensloop: Geboren te Amsterdam. Theologische studie te Utrecht [1849-1853]. Promotie te Leiden [1854]. Predikant te Leuven [1854-1857] en te Rotterdam [1857-1865]. Om gemoedsbezwaren legde hij zijn ambt neer. Van 1865-1874 te Heidelberg: eerst als privaat-docent, later als hoogleraar. Ambteloos te Utrecht tot zijn benoeming als hoogleraar in kunstgeschiedenis te Amsterdam [1877]. Pierson, die in zijn levensloop een treffende overeenkomst vertoont met Busken Huet, met wie hij ook een verbazingwekkende werkkracht gemeen had, bezat een geheel andere geestelijke aanleg. Opgevoed in de kringen van het Réveil, kwam hij weldra onder invloed van Opzoomers wijsbegeerte en van de moderne theologie. Zijn werk, voorzover het een theologisch-wijsgerig karakter draagt, getuigt van een onverschrokken kritische geest, en anderzijds van een streven om waarderend door te dringen in een gevoels- en gedachtenleven dat van het zijne afwijkt. Door deze eigenschappen neemt Pierson ook als literatuur-criticus een zeer bijzondere plaats in. Zijn novellistisch werk blijft zwak - evenals dat van Huet - door gebrek aan fantasie en beeldend vermogen. De bekoring van een boek als Een pastorij in den vreemde [1857] - in 1861 omgewerkt tot Intimis -, dat de indrukken van zijn Leuvense gemeente bewaart, zit meer in de diepgaande mensenkennis, dan in de uitbeelding. Piersons geestesleven was meer kosmopolitisch dan vaderlands. Terwijl Busken Huet belangstellend de literatuur van den dag bleef volgen, en tot het Land van Rembrand terugkeerde, bestudeerde Pierson de Geestelijke Voorouders: Israël [1887] en Hellas [1891-1893]. De nationale voorouders kende hij weinig. Wanneer hij over tijdgenoten schreef, gold zijn belangstelling meer hun persoon dan het werk [De Genestet, Busken Huet, Vosmaer]. Van buitengewoon belang zijn de studiën over Oudere tijdgenooten [1882-1886] d.w.z. Bilderdijk, Da Costa, en de andere mannen van het Réveil die hij van nabij gekend had. In dergelijke studiën overtreft hij Huet in fijnheid en diepte. Dezelfde eigenschappen komen uit in Piersons talrijke studiën over buitenlandse letterkunde, die gedeeltelijk bijeengebracht zijn in de Verspreide Geschriften. |
|