Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
58. Aarnout Drost [1810-1834]aant.Levensloop: Geboren te Amsterdam. Student in de theologie te Amsterdam, sedert 1830 te Leiden. Als proponent te Amsterdam overleden. Terwijl sommige jongeren zich aanvankelijk in hoofdzaak bepaalden tot navolging van de Engelse letterkunde, streefde de jonge theoloog Aarnout Drost naar een oorspronkelijke, godsdienstiggerichte romantiek. In 1832 publiceerde hij, anoniem, zijn roman Hermingard van de Eikenterpen, een bewogen verhaal uit de oud-Germaanse wereld tijdens het in Rome opkomende christendom. Drost had een duidelijk besef van het lage peil, waarop onze letterkunde stond. In het toongevende tijdschrift, de Vaderlandsche Letteroefeningen, onder de zelfgenoegzame redactie van yntema, was voor een principiële leidinggevende kritiek geen plaats. Met medewerking van zijn vrienden Bakhuizen van den Brink, Heye en Potgieter stichtte Drost in 1834 een eigen tijdschrift, De Muzen. De inleiding sprak duidelijk: ‘Het komt ons voor, dat er in ons land wezenlijke behoefte bestaat aan een billijk en onpartijdig, van wijsgeerig-aesthetische beginselen uitgaand Tijdschrift hetwelk een beoordeelend overzigt oplevert van In- en Uitheemsche Voortbrengselen van Letterkunde en schoone Kunsten.’ En in éen van de eerste artikelen: ‘Er is een flaauwe, droomerige geest in onze letterkunde ingeslopen. Sommigen schrijven verzen, romans en verhalen, en de hemel weet wat al meer en elk waant zijn’ uil een valk te zijn; anderen lezen verzen, romans en verhalen, zonder oordeel, zonder kennis, zonder smaak; en vinden behagen in alles wat slechts eenigszins den onverzadelijken leeshonger stilt. Onze recenseerende tijdschriften beoordeelen met eene pen, door luim, partijgeest of hartstogt bestierd; beschimpen hunne vijanden en vleijen hunne vrienden; maar leveren niets waardoor de smaak van het publiek veredeld en deszelfs oordeel verhelderd kan worden, of hetgeen aan dichters en schrijvers de bronnen hunner gebreken aantoont. - Men moet het Publiek langzamerhand doen gevoelen, dat er geen schoonheid zonder waarheid, geen verhevenheid zonder inwendige kracht, geene bevalligheid zonder eenvoud bestaan kan. Men moet den engen kring waarin onze letterkunde zich beweegt verwijden, en door vergelijking met het uitheemsche, de eenzijdigheid pogen te verbannen’. | |
[pagina 86]
| |
Met dit zelfbewuste program was een nieuwe tijd voor de kritiek ingeluid. De Muzen beleefden maar zes afleveringen, doordat de tijd nog niet rijp was, en de talentvolle leider, Drost, in hetzelfde jaar stierf. Zijn vrienden, Bakhuizen van den Brink en Potgieter, gaven in 1835-1836 zijn letterkundige nalatenschap uit [Schetsen en Verhalen]: daaronder bevond zich een zeventiende-eeuwse novelle, De pestilentie te Katwijk, waarin blijkt hoe ook dat tijdperk voor zijn dichter-verbeelding leefde. Dit verhaal is maar voor een klein gedeelte het werk van Drost; Potgieter en Bakhuizen voltooiden het naar hun eigen opvatting. Blijkbaar heeft Drost op allerlei gebied zijn krachten willen beproeven want een derde verhaal, De Augustusdagen, dat onvoltooid uitgegeven werd, speelt in zijn eigen tijd; het is echter ook sterk romantisch gekleurd. |
|