Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
54. Isaac da Costa [1798-1860]; het reveilaant.Levensloop: Geboren te Amsterdam, uit een Portugees-Joods geslacht. Student te Amsterdam en te Leiden [1817]. Gepromoveerd in de rechten en de letteren [1818, 1821]. Invloed van Bilderdijk. Huwelijk met zijn nicht Hanna Belmonte. In 1822 overgang tot het calvinisme. Da Costa is én als dichter, én als strijder tegen ‘de geest der eeuw’ Bilderdijks discipel. De kennismaking, te Amsterdam begonnen, werd te Leiden voortgezet. In de studie van de klassieke letteren had Da Costa een grote voorliefde voor het heroïsche getoond [Homerus; de treurspelen van Aeschylus, waaruit hij veel in verzen vertaalde]. In de eerste bundels Poëzij die hij uitgaf [1821, 1822], wordt het classicisme vermengd met invloeden van de Europese romantiek [Byron]. In de volle zin van het woord werd Da Costa eerst Bilderdijks volgeling, toen hij tot het inzicht gekomen was dat het Nieuwe Testament de vervulling bracht van het Oude. Van toen af wijdde hij zijn beste krachten aan zijn nieuwe, vurige overtuiging. In een scherp geschrift, Bezwaren tegen den geest der eeuw [1823], trad hij op tegen de liberale denkbeelden. In de heftige polemieken die volgden, koos Bilderdijk onmiddellijk zijn partij: het waren juist Bilderdijks reactionaire beginselen die Da Costa verkondigd had. Later keurde Da Costa de idealen van de nieuwe tijd niet meer zo onvoorwaardelijk af, al bleef hij, als conservatief, de tijdgeest bestrijden. Tussen 1822 en 1840 heeft hij weinig gedicht: de strijd en de propaganda, o.a. door talrijke godsdienstige voordrachten, namen hem te veel in beslag. Het optreden van Da Costa houdt verband met een belangrijke geestelijke beweging, aangeduid met de Franse naam ‘Réveil’, omdat Frans-Zwitserse predikanten er een groot aandeel in hadden. Het doel was: in huiselijke samenkomsten te streven naar verdieping van het godsdienstig leven, dat in de kerk geen bevrediging vond. Terecht wordt Bilderdijk de vader van het Réveil genoemd. De beweging kreeg vooral aanhang in aristocratische Amsterdamse en Haagse kringen, o.a. bij de staatsman en geschiedschrijver groen van prinsterer. Daarbij sloten zich sommige predikanten aan. Een interessante persoonlijkheid is Da Costa's vriend willem de clercq [1795-1844], secretaris van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, bekend door zijn improvisaties in verzen, | |
[pagina 79]
| |
die onopgetekend bleven. Van hem bezitten we een opmerkelijk reisverhaal van een tocht naar Rusland in 1816, en een uitvoerig, gedeeltelijk uitgegeven Dagboek, dat een kijkje geeft in het diepe gemoedsleven, zoals zich dit onder invloed van het Réveil ontwikkelde. Toen sedert 1840 zijn ‘dichtader’ weer begon te vloeien, maakte Da Costa ook zijn poëzie dienstbaar aan het grootse doel. De leuze ‘de kunst alleen om de kunst’, zegt hij, geldt niet ‘op het terrein van poëzy, mij aangewezen’. Daar ‘mag de Dichter zich de bij ten voorbeeld stellen, die haar zeshoek van was niet bouwt om de schoone regelmatige figuur-zelve, maar om de eetbare honig die het hare bestemming is daarin neder te leggen.’ In zijn Politieke Poëzie zette Da Costa zijn strijd tegen de geest der eeuw voort, naar aanleiding van allerlei gebeurtenissen. De voornaamste werken zijn: Vijf en twintig jaren, Een lied in 1840; Aan Nederland in de lente van 1844; Wachter! wat is er van den nacht? [1847]; 1648 en 1848 [1848]; De Chaos en het Licht [1850]. Het eerste behandelt de periode 1815-1840, voornamelijk om aan te tonen hoe de revolutiegeest en de vervreemding van God een voortdurend gevaar voor de maatschappij opleveren. Het lied van 1844 heeft betrekking op 's lands redding uit financiële nood door de vrijwillige lening. Dat van 1847 is een profetie van de naderende revolutie, op grond van de verschijnselen in alle beschaafde landen. De vergelijking tussen 1648 en 1848 plaatst het vredejaar tegenover het revolutie-jaar. In Hagar [1848] krijgt het bekende bijbelverhaal een symbolische achtergrond: Hagar verpersoonlijkt de Islam, die met zijn schitterende beschaving een historische taak vervult, maar zich eens voor Christus zal buigen, evenals Hagar berouwvol in Abrahams tent wederkeert. De slag bij Nieuwpoort [1859] verheerlijkt het bekende wapenfeit van Maurits. In al dit werk, dat naar tijdsorde tot de volgende periode behoort, blijkt Da Costa als dichter de afhankelijkheid van Bilderdijk te zijn ontgroeid. Zijn stijl is geconcentreerder, zijn ritme bewogener, zijn verbeelding grootser geworden. De ernst van zijn overtuiging geeft aan deze eenzijdige kunst een eigen profetisch-dichterlijk karakter. |
|