Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd53. Jacob Geel [1789-1862]
| |
[pagina 77]
| |
is ontboezeming’] het meermalen ontgelden. Daartegenover verdedigt hij de rechten van het proza als kunstvorm. Door zijn kritiek is hij voorloper en geestverwant van de Gids-kring. Geels Nederlands proza [hij schreef ook voortreffelijk Latijn] bestaat voor een deel uit boekbeoordelingen en voordrachten: ‘verhandelingen’. In 1838 stelde hij daaruit een bundel samen, onder de titel Onderzoek en Phantasie. Van de acht opstellen noemen we: Tafelgesprek over zaken van groot gewigt, gericht tegen de prijsvragen-mode op wetenschappelijk gebied; Iets opgewondens over het eenvoudige, eindigend met een gesprek tussen Bilderdijk en Schiller in de onderwereld; Gesprek op een Leidschen buitensingel over poëzie en arbeid, een veroordeling van de ontboezemingspoëzie, en de vernuftige en ironische Nieuwe karakterverdeeling van den stijl. Met de twee laatstgenoemde opstellen is verwant de afzonderlijk gedrukte verhandeling Lof der proza [1830], die van groot belang is geweest voor de groeiende waardering van het proza als kunstvorm. Afzonderlijk verscheen eveneens het Gesprek op den Drachenfels [1835] over de moeilijkheden bij het onderscheiden van de begrippen klassiek en romantisch. De dialoog-vorm, die Geel bij Plato zo bewonderde, was voor zijn doel bijzonder geschikt, omdat hij daardoor gelegenheid had om een kwestie van alle kanten de lezers voor ogen te houden. Een dieper begrijpen en genieten van Geels proza, van zijn fijne humor, vereist kennis van het behandelde onderwerp. van limburg brouwer, hoogleraar in de klassieke letteren, eerst te Luik, later te Groningen, schreef twee romans die in de Griekse Oudheid spelen, of liever, die een romantisch ingeklede schildering vormen van het Griekse leven en denken: Charicles en Euphorion [1831] en Diophanes [1838]. Een geheel ander karakter droeg zijn laatste werk: Het leesgezelschap te Diepenbeek [1847], een schildering van de kerkelijke toestanden en een pleidooi voor de Groninger richting in de theologie, die als tussenrichting aan de moderne theologie voorafging. Door zijn natuurlijkheid en ongedwongenheid is Van Limburg Brouwers proza, evenals dat van Geel, nauw verwant aan de kunst van de volgende periode. |
|