Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd52. Hendrik Tollens [1780-1856]aant.Levensloop: Geboren te Rotterdam. Al vroeg op het kantoor van zijn vader, die een verfzaak had. Hulp van de boekhandelaar Uylenbroek. Eerst in 1846 uit de zaken teruggetrokken: laatste deel van zijn leven op een buitentje te Rijswijk. Tollens was de gevierde volksdichter van zijn tijd. Het standbeeld, onmiddellijk na zijn dood opgericht, getuigt daarvan. Hij is de typische vertegenwoordiger van de gegoede Hollandse burgerij. Aanvankelijk stond hij onder de invloed van Feiths sentimentaliteit en Helmers' gezwollenheid. Maar weldra volgde hij de richting die zijn aanleg hem wees. Zijn hoofdverdienste is de eenvoud en natuurlijkheid van zijn taal. Van valse schijn is hij afkerig; in de Bilderdijk-imitatie voelt hij de onechtheid. Hij vervalt evenwel in het alledaagse: de kring van zijn gedachten en waarnemingen is eng, zijn stijl verwatert, zijn ritme wordt dreun. Tollens is de zanger van het huiselijk geluk en de tevredenheid, die zo licht in zelfgenoegzaamheid ontaardde. Zijn voorstelling is conventioneel: het landleven wordt verheerlijkt tegenover de ‘stiklucht der steden’; de brave tevreden arme wordt gelukkig geprezen tegenover de rampzalige of schuldige rijke. Zijn goed hart maakte hem tot dichter van de liefdadigheid; zijn medegevoel voor mens en dier is echt, maar sentimenteel getint. Zijn roem behaalde Tollens voor een groot deel ook als dichter | |
[pagina 76]
| |
van de vaderlandsliefde, zoals deze toen werd verstaan. In het bekroonde Wien Neerlands bloed is de nationale zelfoverschatting schering en inslag. Vooral in de jaren 1830-1832 was hij de tolk van de algemene geestdrift en opwinding. In de verhalende poëzie - de ballade was toen een mode-genre - koos Tollens bij voorkeur nationale stof. De bekende ‘helden’ uit de vaderlandse geschiedenis kregen elk hun beurt: Jan van Schaffelaar, Herman de Ruiter, Albrecht Beiling, Kenau Hasselaar. Daarnaast staan niet-historische vertellingen, dikwijls met zedelijke strekking [Hondentrouw]. Proeven van uitvoeriger beschrijvende en verhalende gedichten zijn de Jaargetijden en de Overwintering op Nova-Zembla [1819]; vooral dit laatste werd bijzonder populair, hoewel het talent van de dichter, zowel voor de uitbeelding als voor de karaktertekening te kort schiet. Op literaire avonden waar Tollens het zelf voordroeg, heeft hij er ware triomfen mee behaald. Dat Tollens verschillende echt nationale trekken bezit, blijkt uit zijn vele navolgers en geestverwanten. In de herrezen rederijkerskamers en in de ruim vloeiende almanak-literatuur werd zijn trant bewonderd en nagevolgd. Anderen kozen dezelfde richting door overeenkomstige aanleg en sympathieën. Daaronder noemen we Tollens' stadgenoot willem messchert [1790-1844], bekend door zijn idylle De gouden bruiloft [1825], en a. bogaers [1795-1870], die in De tocht van Heemskerk naar Gibraltar [1837] een tegenhanger leverde van de Overwintering. Ook in Vlaanderen was de invloed van Tollens groot. |
|