Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
51. De literatuur tijdens het Verenigd Koninkrijkaant.Het jaar 1813 bracht het Nederlandse volk in een roes van vreugde: na het verkrijgen van de vrijheid meende men een tijdperk van stoffelijke en geestelijke bloei tegemoet te gaan. Handel en industrie, kunst en letteren herstelden zich echter maar langzaam. Nieuwe energie ontbrak, de middelmatigheid heerste. Het was bij uitstek de tijd van Jan Salie. Op staatkundig en kerkelijk gebied gaf een gematigd liberalisme de toon aan, dat uit angst voor de revolutie steeds meer reactionair werd. Zelfgenoegzaamheid en nationale zelfoverschatting, naast afkeer en minachting van al wat vreemd was, zijn kenmerkende karaktertrekken. Tevredenheid, gematigdheid, liefdadigheidszin en vaderlandsliefde waren de hoofddeugden. Daardoor bleef men blind voor eigen achterlijkheid. Het is begrijpelijk dat de schrijvers die door de geest en de toon van hun werk de heersende beschouwingen en stemmingen het best vertolkten, ook het meest populair waren. Tot hen behoort de theologische hoogleraar te Leiden johannes henricus van der palm [1763-1841], die als vurig patriot in de Bataafse Republiek belangrijk werk had gedaan [Agent van de Nationale Opvoeding] en zich een begaafd prozaïst in klassieke stijl betoonde met zijn Geschied- en Redekunstig Gedenkschrift van Nederlands Herstelling [1816]. Als kanselredenaar genoot hij een nationale faam, evenals zijn vroeg-gestorven collega elias annes borger [1784-1820], wiens gedicht Ode aan den Rijn mede om z'n droevige autobiografische inhoud lange tijd populair is gebleven. Afzonderlijke vermelding verdient nog de medicus jacob vosmaer [1783-1824] hoogleraar te Harderwijk, later te Utrecht. In de Vaderlandsche Letteroefeningen 1821-1822 publiceerde hij Het leven en de wandelingen van Meester Maarten Vroeg, een reeks humoristische novellen, waarin de werkelijkheidszin van Wolff en Deken gepaard gaat met een moderne, vrijzinnige kritiek op het cultureel en maatschappelijk leven van zijn periode. Er is in hem een zekere geestverwantschap met Staring en met Geel. In Zuid-Nederland is de periode van het Verenigd Koninkrijk van belang geweest door de hernieuwde beoefening van het Vlaams. De herleving kwam echter maar langzaam. De verfransing van de hogere standen en de vrees voor de invloed van het protestantse | |
[pagina 75]
| |
Noorden waren oorzaak van de tegenstand, die het Nederlands na 1815 ondervond. Van betekenis was het werk van Kinker als hoogleraar te Luik. Veel belangrijker evenwel was het optreden van jan frans willems [1793-1846], die in zijn Verhandeling over de Nederduytsche taal- en letterkunde, opzigtelijk de Zuydelijke provinciën der Nederlanden [1818-1824] het bewijs kwam leveren dat het ‘Nederduytsch’ altijd de ‘nationale’ taal was geweest: een actueel boek, aangezien in 1823 het Nederlands als officiële taal voor de Vlaamse gewesten werd erkend. Door de Belgische opstand en de verfransing van het nieuwe koninkrijk is de geleidelijke groei van de Vlaamse herleving onderbroken; zonder de steun van het Noorden is zij in het midden van de eeuw echter uit eigen kracht weer tot ontwikkeling gekomen. |
|