Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
47. Willem Bilderdijk [1756-1831]aant.Levensloop: Geboren te Amsterdam. Vroeg-rijp en ziekelijk. Boekhouder bij zijn vader [1776-1780]. Student te Leiden [1780-1782]. Advocaat in Den Haag [1782-1795]. Ongelukkig huwelijk met Catharina Rebecca Woesthoven. In 1795 de eed aan 't nieuwe bewind geweigerd. Als balling te Hamburg en Londen [1795-1797.] Verbintenis met Katharina Wilhelmina Schweickhardt. Naar Brunswijk [1797-1806]: onderhoud door lessen. Onder koning Lodewijk terug en in aanzien [1806-1810]. Moeilijke omstandigheden gedurende de inlijving. Jaargeld van het Rijk, door tussenkomst van Willem I; geen professoraat. Privaat-docent te Leiden [1817-1827]. Laatste levensjaren te Haarlem. Bilderdijk is een belangrijke figuur in de ontwikkeling van ons geestelijk en letterkundig leven. Naar aanleg en belezenheid stak hij boven de meeste tijdgenoten uit. Door zijn denkbeelden, soms in grillige vorm geuit, sluit hij aan bij een algemeen-Europese reactie tegen het achttiende-eeuwse rationalisme, al behoort hij nóch als wijsgeer, nóch als geleerde tot de geesten van de eerste rang. Zijn dichtkunst moet in het licht van die denkbeelden beschouwd worden. Daarbij dient allereerst te worden bedacht dat Bilderdijks vorming in de achttiende eeuw valt. De Frans-klassieke richting, o.a. in het drama, is hij levenslang trouw gebleven. De ‘dichterlijke’ taal, de klassiek-getinte retorische beeldspraak van de 17de en 18de eeuw heeft hij wel op eigen wijze behandeld, maar ermee gebroken heeft hij niet. Toch gaat Bilderdijk ook op dichterlijk gebied, evenals Feith en Bellamy, tegen de verstandelijke richting van de achttiende eeuw in: hij verfoeit de ‘waanpoëten’, die met spraakkunsten en kunstregels de dichter controleerden. Daartegenover verdedigt hij de stelling: poëzie is ontboezeming van gevoel. Poëzie is volgens hem een bovennatuurlijke gave. De ‘gevoelsdichter’ stort zijn gewaarwordingen uit. In zo'n toestand van extase sprak Bilderdijk een paar uur in verzen, die zijn vrouw haastig opschreef. De vaardigheid, door veel oefening, ook in vertalen, verkregen, stelde hem daartoe in staat. Maar de overtuiging dat zó kunst ontstaat, is een waan. De vaste dichterlijke uitdrukking, die hem een tweede natuur geworden was, kan niet méer zijn dan een grove benadering van de fijne gemoedsbeweging. De verleiding om door klinkende woorden, straffe maat en ontleende beelden een indruk van verhevenheid te maken, is vaak te sterk. Bij navolgers wordt dit gebrek nog duidelijker voelbaar. Nog een andere dwaling vloeide uit die ontboezemingskunst | |
[pagina 70]
| |
voort: de meest prozaïsche stof kon in verzen omgezet worden, als de dichter die ‘met de toverstaf van zijn poëzie’ aanraakte. Het verband tussen vorm en inhoud, bij echte kunst onscheidbaar, werd verloochend. Tot de verbreiding van die dwaling heeft Bilderdijk meegewerkt [b.v. met een gedicht als Eierkoken]. Bijna alle letterkundige genres zijn door Bilderdijk beoefend. Vooral in zijn eerste periode legde hij zich, evenals zijn tijdgenoten, op de ballade toe. In 1803 schrijft hij in deze trant nog Graaf Floris de Vierde. Groter van omvang zijn gedichten als Elius, en Urzijn en Valentijn [1795]. Eenmaal heeft hij zijn talent beproefd aan een epos: De ondergang der eerste wareld, dat onvoltooid bleef [geschreven 1810, uitgegeven 1820]. Het is desondanks éen van zijn belangrijkste scheppingen. Bilderdijk toont zijn grootste kracht in zijn lyrische poëzie, niet het minst in zijn kleine gedichten: zijn minnepoëzie en innige gemoedsgetuigenissen als Gebed [1796] en Boetzang [1826]. Onder de grotere gedichten noemen we de Ode aan Napoleon [1806] en Afscheid [1810]. In het leerdicht maken we kennis met zijn levens- en wereldbeschouwing. Uit het Engels vertaalde hij De Mensch; uit het Frans Het Buitenleven. Daarnaast staan als oorspronkelijke leerdichten De Ziekte der Geleerden [1807], De Kunst der Poëzy [1809]; De Geestenwareld [1811]; De Dieren [1817]. Zijn treurspelen, Floris V, Willem van Holland en Kormak [1808], zijn ten onrechte soms als geheel onbeduidend verworpen. Een reeks van prozawerken vertoont een persoonlijke, pittige stijl. De Taal- en Dichtkundige verscheidenheden wijzen op grote kennis en schranderheid, al kan maar een klein gedeelte de toets van de tegenwoordige wetenschap doorstaan. De geschiedenis-colleges die Bilderdijk als privaat-docent te Leiden gaf, waren geheel doortrokken van zijn anti-revolutionaire denkbeelden. Zij hadden een grote bekoring voor een aantal talentvolle jongeren o.a. Da Costa en Van Lennep. De later uitgegeven Geschiedenis des Vaderlands, waarin ook een gedeeltelijke autobiografie, was de vrucht van dit onderwijs. Bilderdijks poëzie, hoe weinig populair ook, werd lang in Noord- en Zuid-Nederland als iets geniaals bewonderd en nagevolgd, zodat de invloed ervan zich tot ver in de 19de eeuw doet gevoelen: Da Costa, Ter Haar, Alberdingk Thijm, Schaepman, enz. |
|