Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
36. Hubert Kornelisz. Poot [1689-1733]aant.Levensloop: Boerenzoon, geboren te Abtswoude bij Delft. Bij de rederijkers van Schipluiden. In 1723 naar Delft; 't volgend jaar naar zijn dorp terug. Hij leefde toen van de pen, o.a. door het bezorgen van een folio-uitgave: ‘Groot natuur- en zedekundig Wereldtooneel’. In 1732 getrouwd, opnieuw naar Delft. Gestorven spoedig na de dood van zijn dochtertje. Poot, die wel eens de laatste zeventiende-eeuwer genoemd wordt, was een geboren dichter. Als boerenzoon ontwikkelde hij zich in zeer ongunstige omstandigheden. Toen hij zich aan de dorpsrederijkerij ontworstelde, gaf hij zich over aan de poëzie van Hooft en Vondel, maar vooral aan die van Antonides van der Goes. In 1716 vestigde hij de aandacht op zich door de publikatie van zijn bundel Mengeldichten. Hij besloot nu geheel te gaan leven voor en van de letteren. Zijn talent was niet sterk en oorspronkelijk genoeg om zich te verheffen boven de waan van zijn tijd, dat de geijkte ‘dichterlijke taal’, de klassieke geleerdheid en mythologische sieraden een wezenlijk bestanddeel vormden van de poëzie. Zijn cultuurhistorische bewerkingen en vertalingen, in opdracht van een uitgever verricht, hebben deze misvatting nog versterkt. In de novelle ‘De foliobijbel’ heeft Potgieter aardig aangetoond, hoe in het werk van deze boerendichter, die een salon-dichter wilde zijn, natuur en onnatuur vlak naast elkaar liggen, en hoe in die tijd juist de onnatuur de meeste bewondering moest vinden, waardoor de dichter verder op het verkeerde pad gevoerd werd. Maar Poot wist en hoorde in elk geval wat een vers was, in tegenstelling met de verzenmakers en schavende dichtgenootschappers. Hij had een aangeboren talent dat door de tijdsomstandigheden wel beschadigd, maar niet vernietigd kon worden. Tot de hoogtepunten van zijn drie bundels Gedichten [1722; 1728; 1735] behoren o.a. Zomersche avont, Nacht, Akkerleven en het bekende gedicht op de dood van zijn dochtertje Jakoba. Onder de talrijke gelegenheidsgedichten, waarschijnlijk dikwijls voor geld vervaardigd, is veel onbeduidends. De eigenlijk-dichterlijke nalatenschap van Poot is klein, wel niet van de eerste rang, maar toch van blijvende waarde. In zijn persoonlijk natuurgevoel doet hij, ondanks de arkadische motieven, soms al eens denken aan de vroege romantiek. |
|