Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
35. Jan Luiken [1649-1712]aant.Levensloop: Zoon van een doopsgezind schoolmeester te Amsterdam; werd opgeleid voor schilder. Na zijn bekering, die ± 1675 valt, trok hij zich steeds meer terug, woonde tijdelijk bij Haarlem en bij Hoorn, maar vestigde zich toch weer in Amsterdam. Zijn zoon Caspar, die als graveur met hem samenwerkte, stierf jong. Jan Luiken is niet enkel de begaafdste, maar ook de merkwaardigste dichter van zijn tijd. Zeer jong nog publiceerde hij een fraai opgebouwde bundel minneliederen: Duytse Lier [1671], waarin de beste tradities van het zeventiende-eeuwse lied worden voortgezet, terwijl tegelijk het vroeg achttiende-eeuwse genre van de galante ‘arkadische’ mode-poëzie er op onovertroffen wijze in wordt aangekondigd. Al spoedig bekeerd tot ernstige, wereldontvliedende vroomheid, betreurde hij deze eerste publikatie als de uiting van een lichtzinnige levensopvatting. Niettemin berust Luikens dichterlijke roem bij het nageslacht voor een belangrijk deel op deze vroege ‘wereldse’ bundel. Luikens latere geloof wordt geheel bepaald door het protestantse mysticisme van de Duitse ‘Reformateur’ Jacob Böhme [1575-1624], wiens geschriften, hoewel aanvankelijk jaren lang ongepubliceerd gebleven, toch in bepaalde kring een grote invloed uitoefenden en wiens godsdienstig gezag nog toenam toen zijn werk tegen het midden van de zeventiende eeuw te Amsterdam in vertaling werd uitgegeven. In verscheidene bundels stichtelijke gedichten, spreuken en eigenhandig gegraveerde prenten, die, uit éen visie ontstaan, gezamenlijk een indrukwekkende eenheid vormen, heeft Jan Luiken uiting gegeven aan zijn moraliserende, op inkeer en geestelijke wedergeboorte gerichte vroomheid. Zijn lyriek onderscheidt zich door fijnheid en eenvoud; het is bewonderenswaardig, met hoeveel verscheidenheid in de motieven hij zijn steeds eendere overtuiging heeft uitgebeeld. In deze gedichten wordt het genre van de emblemata-poëzie op een heel persoonlijke wijze voortgezet en afgesloten. Tot zijn voornaamste stichtelijke bundels behoren: Jesus en de ziel [1678], Voncken der liefde Jesu [1687] en De bykorf des gemoeds [1711]. Blijkens verscheidene herdrukken hebben zij lang een grote lezerskring gevonden. |
|